Andermans boeken
Zelf kon ze geweldig zwijgen maar haar boeken overtreffen haar glorieus. Ze staan met hun ruggen naar me toe, als gijzelaars wachtend op een nekschot. Pak maar wat je wilt, heeft Kees gezegd. Ik scan de titels maar op iedere rug staat Fred, Fred, Fred. Fred is dood, gecremeerd en terug gebracht tot twee-en-een-halve kilo as.
Nu moet ook haar boekenkast er aan geloven. Het is vooral opera, heel veel opera. Dat was haar passie. Toen het nog kon, vloog ze regelmatig naar New York om er zoveel mogelijk opera’s op te slurpen, meestal meerdere op één dag. Beladen met cd’s keerde ze terug. Hier staan ze, in gelid, plank na plank. Ik laat ze staan. Ik hou niet van opera.
Fred belt op een moment dat ze niet kan bellen. Op zaterdagmiddagen zit ze vastgekoppeld aan een ingewikkelde machine, die haar nieren spoelt. Wij razen over de A9. Toch is het Fred. De commissie moet onmiddellijk bijeen komen, zegt ze, want ze heeft zich af laten koppelen. Ze is voorgoed gestopt met dialyseren. Dat betekent dat ze binnen veertien dagen zal overlijden.
De commissie is door Fred opgericht om over haar te waken. Ze heeft geen man meer, geen kinderen en geen familie, behalve achterneef Kees, die ook in de commissie is benoemd. De voornaamste taak van de commissie is haar bij te staan in de laatste weken van haar leven. Die zijn nu aangebroken. ‘Ik kàn niet meer’, zegt Fred als we bij haar zijn, ‘ik heb de kracht niet meer.’ We moeten veel slikken en zwijgen, kijken ontdaan naar buiten, naar de wolken die een kitscherige show opvoeren met veel wisselende lichteffecten en goedkope changementen. Fred hoort bij ons, wij horen bij Fred. Hoe kun je de dood verkiezen boven ons? Hoe kapot moet je dan zijn? ‘Mijn lijf kan het echt niet meer aan’, zegt ze.
Ze heeft alles wat we moeten weten opgeschreven in een schrift. Kees weet precies hoe ze het wil hebben. De kaart, de adressen, de crematie. En..? Kees knikt: ‘Geen watten in je anus!’
‘Niet bij mij’, beaamt ze strijdlustig. ‘En de muziek, daar zullen jullie van opkijken!’
De deuren van het crematorium staan wagenwijd open. Het is een van de warmste dagen van het jaar. Met glanzende ogen kijken we naar buiten, in de groene verte, Fred in ons hoofd. Dan een donderende stem. Daar kijken we zeker van op.
He flies who flies
This king flies away from you
Ye mortals
He is not of the earth
He is of the sky
He flaps his wings like a zeret bird
He goes to the sky, he goes to the sky
On the wind, on the wind.
Opera. The Funeral uit Akhnaten van Philip Glass. Zeer ontroerend.
Als eerste red ik mijn eigen boeken. Die mogen niet in stortkokers, vuilverbrandingen of versnipperaars terecht komen. Fred had (bijna) al mijn boeken. Dan volgt Het Spookhuis van Jan Pienkowski. Ik sla het open. Een opgevouwen aap komt dreigend op me af. Fred was gek op mechanische speelgoedjes, speeldoosjes en pop-ups. Dit boek neem ik mee voor mijn kleinzoon. Verder is er niet veel van mijn gading. Alleen een curieus Beeldwoordenboek. Op onze verre reizen namen we vaak Point It mee, een boekje vol foto’s van allerhande voorwerpen, zodat je de taalbarrières makkelijk met je wijsvinger kon opheffen. Dit is zijn grote (en aanzienlijk zwaardere) broer. Het boek valt open op pagina 289, rubriek Doe-het-zelf, Slot, Buitenaanzicht. Getoond worden: slot, nachtschoot, sleutelgatplaat, stelplaat, dagschoot, rozet, deurklink. Pagina 290 laat de binnenkant van het slot zien. Ik lijf het Beeldwoordenboek in. Dat wordt mijn geheime wapen als ik dement raak.
Omdat ik niet goed weet waar ik hele grote boeken moet laten, ontgaan me bijna twee delen Geïllustreerde Atlas van de Japanse Kampen in Nederlandsch-Indië 1942-1945. Op de voorplaten uitgemergelde mensen, een man en een meisje. Bij het doorbladeren zie ik een nauwkeurige plattegronden van bekende plaatsen uit Atjeh: Koetaradja (tegenwoordig: Banda Aceh), Sabang, Lhokseumawe, Takengon, en mijn belangstelling is gewekt. Daar was ik beroepsmatig. Op de kaarten staat aangegeven waar de Jappenkampen lagen. Thuis bestudeer ik de atlas zorgvuldig en stuit op Soerabaja, Oost-Java, de geboorteplaats van Fred. Fred kon met diepe verachting over Japanners spreken en Japanse artsen mochten onder geen enkel voorbehoud aan haar lijf komen, maar zelden had ze het over haar kampervaringen. Nu lees ik nauwgezet en op een bijna wetenschappelijke toon de over de verschrikkingen, de wreedheden en de martelingen die in die kampen plaats vonden.
Fred (enig kind, vader op zee bij de koopvaardij) was negen jaar toen ze met haar moeder hun huis moest verlaten en geïnterneerd werd in ‘De Wijk’, een groot wijkkamp in het zuiden van Soerabaja. Daar werd het bestaan steeds lastiger en moeilijker (vriendelijk gezegd). Uiteindelijk werden kind en moeder op transport gesteld. Naar welke kampen kan ik niet achterhalen. Maar het werd er nooit beter op. Op de crematie wees vriendin Ella op Freds gulzigheid en “die typische gewoonte om met haar arm haar bord als ’t ware te bewaken”, een duidelijk gevolg van de Jappenkampen. “Morgen is er misschien niks te eten en er zijn altijd kapers op de kust”.
Misschien daarom ook al die speelgoedjes en -doosjes. En die vriezer met voor weken eten aan boord. Die gaan we later uitruimen. Eerst moet de boekenkast leeg. Het werk van de commissie is nog lang niet gedaan. Maar de boeken, hoeveel woorden ze ook bevatten, blijven zwijgen.
5 september 2012 om 17:32
Wat een ontroerende verrassing. Tranen dringen zich op.
Dank je wel, lieve Jelte.
5 september 2012 om 22:20
Dankjewel Ria, je attendeerde ons gister op dit
verhaal, we zaten met de boeken over de kampen
tussen ons in.
Ik sluit me bij Ella aan.