Verkeerd beeld
31 oktober 2020In 1940 vertoont het Polygoonjournaal dit item: Een elegante jonge vrouw zweeft over de dansvloer in de armen van een man. Alleen zij en hij. Wel is er een pianist die onbewogen zijn muziek speelt. Hij heeft geen oog voor het dansende paar. Als hij opkijkt van zijn toetsen blikt hij recht vooruit, de gordijnen in van de kleine studio. Zij geniet zichtbaar van de dans. Hij kijkt met een uitgestreken gezicht van een man die bang is om de vrolijke bloem in zijn armen te krenken. De danspassen voeren het stel naar alle hoeken van het dansvloertje. Zij zweven en draaien van links naar rechts en omgekeerd, totdat de pianist het slotakkoord inzet en het tweetal uit beeld verdwijnt.
Het journaalfragment kan ik zo in mijn hoofd afspelen. Ik heb het wel dertig, veertig keer bekeken bij het monteren. Het maakte deel uit van een van de vele projecten, die onvoltooid, mislukt of onhaalbaar in mijn prullenmand zijn verdwenen. Het idee was om een filmpje te maken over mijn jeugd. Ik wilde die tijd herbeleven en beter begrijpen wat er toen allemaal gebeurde. Ik wilde de oude vastgeplakte familiefoto’s loshalen van hun donkerbruine achtergrond en ze terugplaatsen in de roerige tijd, waarin ze waren gemaakt. Eigenlijk wilde ik zelfs nog verder teruggaan in de tijd, een kier vinden in het dikke gordijn dat de tijd voor mijn geboorte afschermt. Ik wilde loeren in het interbellum toen er vrolijk werd gefeest en gedanst, gebridged en gemahjongd, de Hitlerdictatuur aan marcheerde, joden steeds meer mikpunt werden en mijn ouders hun tweede kindje maakten, mij.
Met het bioscoopfragment van het dansende paar wilde ik mijn filmpje beginnen. Het verbeeldde voor mij het intrigerende interbellum. Vrolijke muziek, opwindende danspassen, gedimde spotlights, dikke gordijnen, een surreële bubbel, die elk moment uiteen kon spatten. Mijn project raakte dodelijk gewond en sneuvelde uiteindelijk toen ik mijn broer een preview gunde en hij het fragment neersabelde als zijnde volstrekt misplaatst. Hij had natuurlijk het grootste gelijk van de wereld. Mijn ouders leken in de verste verten niet op het dansende stel. Een glanzende baljurk, een onberispelijke avondkleding, pianomuziek, die bestonden niet in ons gereformeerd milieu. Dansen was een gruwel in Gods ogen, het brede pad naar zedenverwildering en hoererij. Mijn vader – fabrikant van houtwaren – zou nooit zo elegant met zo’n frivole vrouw om kunnen gaan en mijn moeder zou zich nooit zo kunnen bewegen. Zij was geboren op het Friese platteland, liep altijd achterstevoren de trap af en op drukke kruispunten sprong ze van haar fiets om te voet de oversteek te wagen. Zij leefden in een andere bubbel, waarin God alles zag, bijna niets goed vond en ook geen heil zag in bioscoopbezoek, dat duivels prentenboek.
Ik wist niet dat ik het bioscoopfragment nooit vergeten was toen dit jaar 75 jaar vrede werd gevierd en boeken over de tweede wereldoorlog hoog werden opgetast in de boekwinkels. Toen ik mijn keuze maakte uit die tsunami aan drukwerk, trof mijn oog het vriendelijke gezicht van een jonge vrouw, omlijst door krullend glanzend haar, onmiskenbaar het gezicht van de danseres uit het Polygoonjournaal van 80 jaar geleden. Ze stond op de omslag van een boek dat getiteld was Dansen met de vijand en dat volgens de ondertitel het oorlogsgeheim bevatte van ‘tante Roosje’. Dat boek moest ik hebben en dat boek heeft mij zeer beroerd en verbaasd. Wat een verhaal!
De elegante vrouw die over het witte doek zweefde heette Roosje Glaser, een succesvolle danslerares die Nederland laat kennis maken met de allernieuwste dansen uit het buitenland, zoals de Sherlockinette die ze in het bioscoopjournaal demonstreert. Ze is daar 26 jaar – drie jaar ouder dan mijn moeder – en stralend van energie, levenslust en optimisme, ondanks het geheim dat ze met zich mee sleurt. Ze is namelijk een joodse en voor geen enkele jood is plaats in Hitlers nieuwe orde. Zij en zes miljoen andere joden staan uitroeiing te wachten in de vernietigingskampen in het verre Oost-Europa. Roosje laat zich niet intimideren door de geruchten en ook niet door haar eigen man, die zegt: ‘De joden zullen uitgeroeid worden. Misschien heb je geluk dat je met mij getrouwd bent en zullen ze jou alleen maar naar Palestina sturen’. Ze loopt bij hem weg, neemt een andere naam aan, en begint haar eigen dansschool. Haar man, inmiddels NSB’er, licht de politie in dat ‘een zeer brutale jodin genaamd Roosje Glaser’ geen jodenster draagt, zich in het openbaar in restaurants, sportscholen, bioscopen begeeft, na 8 uur op straat is, reist zonder vergunning en ‘in het bijzijn van 147 dansleraren verklaarde dat zij met die nieuwe kliek niets te maken had en gewoon door zou gaan’. Roosje wordt opgepakt en na 6 maanden weer vrijgelaten. In ruil daarvoor laat haar vader zich naar een werkkamp sturen.
Roosje duikt met haar moeder onder met nieuwe schuilnamen op een perfect adres, bij een NSB-echtpaar in Naarden, maar wordt opnieuw verraden, door een andere ex-minnaar, opgepakt door Nederlandse politieagenten en belandt in de kampen Westerbork en Vught. Met haar charme en levenslust weet ze steeds er het beste van te maken. Het onontkoombare transport naar Polen weet ze uit te stellen dankzij de relatie, die ze aanknoopt met een van de SS-officieren. Uiteindelijk komt ze toch in Auschwitz en later in Birkenau. Ook daar ontstaat een relatie met een SS’er.
‘Na de medische experimenten in Block 10 en het werken in de gaskamers vond ik het prachtig dat een man lieve woordjes tegen mij zei, zijn armen om me heen sloeg, we de liefde bedreven. Ik voelde me weer mens worden.’
Roosje.
Als de oorlog zijn einde nadert vrolijkt ze de gedemoraliseerde SS’ers op met danslessen en zingt ze Duitse liedjes voor hen. Warum ist es am Rhein so schön? Ze krijgt geen applaus, wel een brood, dat ze in haar barak deelt met twee vriendinnen. Als een van de weinigen weet Roosje levend uit Birkenau te komen en met een transport van het Zweedse Rode Kruis de vrijheid te bereiken. Nederland keert ze de rug toe en ze vestigt zich in Zweden onder de naam van haar ex-man Crielaars. Daar zet ze haar oorlogservaringen op papier, doet er verder het zwijgen toe en danst verder. De paar familieleden die de Holocaust hebben overleefd beschouwen haar gedrag in de oorlog als ‘fout’.
Als een jonge neef van – inmiddels – Rosita zich niet door collega’s had laten overhalen om een bezoek te brengen aan het voormalige kamp Auschwitz was haar geheime geschiedenis nooit bekend geworden. Paul Glaser vond dat soort bezoeken ‘ramptoerisme’ maar werd diep geraakt toen hij er een koffer zag liggen met zijn familienaam erop. Roosjes koffer. Hij besloot het goed bewaarde familiegeheim te onthullen in een zeer aangrijpend boek.
Was tante Roosje fout? Ben je fout als je probeert te overleven? Ben je fout als je diensten verleent aan de nazi’s om er zelf beter van te worden? Nee toch? Dan is de ijscoman die een ijsje verkoopt aan een Duitse soldaat ook fout. En de bakker, die brood levert aan hun kazerne. En de restauranthouder, die hen een heerlijk maal serveert. En ook de fabrikant, die speelgoed produceert voor Duitse kindertjes in die Heimat? Mijn eigen vader.
Misschien paste het bioscoopfragment met de dansende Roosje aan het begin van mijn filmpje heel wat beter dan ik destijds dacht.
Het boek Dansen met de vijand. Het oorlogsgeheim van tante Roos door P. Glaser verscheen in 2018. De foto’s in dit blog zijn van de Roosje Glaser Foundation en met vele andere te zien op www.roosjefoundation.org