Archief ‘actueel’ categorie

Verkeerd beeld

31 oktober 2020

Een elegant danspaar.

In 1940 vertoont het Polygoonjournaal dit item: Een elegante jonge vrouw zweeft over de dansvloer in de armen van een man. Alleen zij en hij.  Wel is er een pianist die onbewogen zijn muziek speelt. Hij heeft geen oog voor het dansende paar. Als hij opkijkt van zijn toetsen blikt hij recht vooruit, de gordijnen in van de kleine studio. Zij geniet zichtbaar van de dans. Hij kijkt met een uitgestreken gezicht van een man die bang is om de vrolijke bloem in zijn armen te krenken. De danspassen voeren het stel naar alle hoeken van het dansvloertje. Zij zweven en draaien van links naar rechts en omgekeerd, totdat de pianist het slotakkoord inzet en het tweetal uit beeld verdwijnt.

Het journaalfragment kan ik zo in mijn hoofd afspelen. Ik heb het wel dertig, veertig keer bekeken bij het monteren. Het maakte deel uit van een van de vele projecten, die onvoltooid, mislukt of onhaalbaar in mijn prullenmand zijn verdwenen. Het idee was om een filmpje te maken over mijn jeugd. Ik wilde die tijd herbeleven en beter begrijpen wat er toen allemaal gebeurde. Ik wilde de oude vastgeplakte familiefoto’s loshalen van hun donkerbruine achtergrond en ze terugplaatsen in de roerige tijd, waarin ze waren gemaakt. Eigenlijk wilde ik zelfs nog verder teruggaan in de tijd, een kier vinden in het dikke gordijn dat de tijd voor mijn geboorte afschermt. Ik wilde loeren in het interbellum toen er vrolijk werd gefeest en gedanst, gebridged en gemahjongd, de Hitlerdictatuur aan marcheerde, joden steeds meer mikpunt werden en mijn ouders hun tweede kindje maakten, mij.

Dansdemonstratie.

Met het bioscoopfragment van het dansende paar wilde ik mijn filmpje beginnen. Het verbeeldde voor mij het intrigerende interbellum. Vrolijke muziek, opwindende danspassen, gedimde spotlights, dikke gordijnen, een surreële bubbel, die elk moment uiteen kon spatten. Mijn project raakte dodelijk gewond en sneuvelde uiteindelijk toen ik mijn broer een preview gunde en hij het fragment neersabelde als zijnde volstrekt misplaatst. Hij had natuurlijk het grootste gelijk van de wereld. Mijn ouders leken in de verste verten niet op het dansende stel. Een glanzende baljurk, een onberispelijke avondkleding, pianomuziek, die bestonden niet in ons gereformeerd milieu. Dansen was een gruwel in Gods ogen, het brede pad naar zedenverwildering en hoererij. Mijn vader – fabrikant van houtwaren – zou nooit zo elegant met zo’n frivole vrouw om kunnen gaan en mijn moeder zou zich nooit zo kunnen bewegen. Zij was geboren op het Friese platteland, liep altijd achterstevoren de trap af en op drukke kruispunten sprong ze van haar fiets om te voet de oversteek te wagen. Zij leefden in een andere bubbel, waarin God alles zag, bijna niets goed vond en ook geen heil zag in bioscoopbezoek, dat duivels prentenboek.

Ik wist niet dat ik het bioscoopfragment nooit vergeten was toen dit jaar 75 jaar vrede werd gevierd en boeken over de tweede wereldoorlog hoog werden opgetast in de boekwinkels. Toen ik mijn keuze maakte uit die tsunami aan drukwerk, trof mijn oog het vriendelijke gezicht van een jonge vrouw, omlijst door krullend glanzend haar, onmiskenbaar het gezicht van de danseres uit het Polygoonjournaal van 80 jaar geleden. Ze stond op de omslag van een boek dat getiteld was Dansen met de vijand en dat volgens de ondertitel het oorlogsgeheim bevatte van ‘tante Roosje’. Dat boek moest ik hebben en dat boek heeft mij zeer beroerd en verbaasd.  Wat een verhaal!

Roosje Glaser

De elegante vrouw die over het witte doek zweefde heette Roosje Glaser, een succesvolle danslerares die Nederland laat kennis maken met de allernieuwste dansen uit het buitenland, zoals de Sherlockinette die ze in het bioscoopjournaal demonstreert. Ze is daar 26 jaar – drie jaar ouder dan mijn moeder – en stralend van energie, levenslust en optimisme, ondanks het geheim dat ze met zich mee sleurt. Ze is namelijk een joodse en voor geen enkele jood is plaats in Hitlers nieuwe orde. Zij en zes miljoen andere joden staan uitroeiing te wachten in de vernietigingskampen in het verre Oost-Europa. Roosje laat zich niet intimideren door de geruchten en ook niet door haar eigen man, die zegt: ‘De joden zullen uitgeroeid worden. Misschien heb je geluk dat je met mij getrouwd bent en zullen ze jou alleen maar naar Palestina sturen’. Ze loopt bij hem weg, neemt een andere naam aan, en begint haar eigen dansschool. Haar man, inmiddels NSB’er, licht de politie in dat ‘een zeer brutale jodin genaamd Roosje Glaser’ geen jodenster draagt, zich in het openbaar in restaurants, sportscholen, bioscopen begeeft, na 8 uur op straat is, reist zonder vergunning en ‘in het bijzijn van 147 dansleraren verklaarde dat zij met die nieuwe kliek niets te maken had en gewoon door zou gaan’. Roosje wordt opgepakt en na 6 maanden weer vrijgelaten. In ruil daarvoor laat haar vader zich naar een werkkamp sturen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Roosje duikt met haar moeder onder met nieuwe schuilnamen op een perfect adres, bij een NSB-echtpaar in Naarden, maar wordt opnieuw verraden, door een andere ex-minnaar, opgepakt door Nederlandse politieagenten en belandt in de kampen Westerbork en Vught. Met haar charme en levenslust weet ze steeds er het beste van te maken. Het onontkoombare transport naar Polen weet ze uit te stellen dankzij de relatie, die ze aanknoopt met een van de SS-officieren. Uiteindelijk komt ze toch in Auschwitz en later in Birkenau. Ook daar ontstaat een relatie met een SS’er.

‘Na de medische experimenten in Block 10 en het werken in de gaskamers vond ik het prachtig dat een man lieve woordjes tegen mij zei, zijn armen om me heen sloeg, we de liefde bedreven. Ik voelde me weer mens worden.’
Roosje.

 

Als de oorlog zijn einde nadert vrolijkt ze de gedemoraliseerde SS’ers op met danslessen en zingt ze Duitse liedjes voor hen. Warum ist es am Rhein so schön? Ze krijgt geen applaus, wel een brood, dat ze in haar barak deelt met twee vriendinnen. Als een van de weinigen weet Roosje levend uit Birkenau te komen en met een transport van het Zweedse Rode Kruis de vrijheid te bereiken. Nederland keert ze de rug toe en ze vestigt zich in Zweden onder de naam van haar ex-man Crielaars. Daar zet ze haar oorlogservaringen op papier, doet er verder het zwijgen toe en danst verder. De paar familieleden die de Holocaust hebben overleefd beschouwen haar gedrag in de oorlog als ‘fout’.

Het kamp Auschwitz – Birkenau.

Als een jonge neef van – inmiddels – Rosita zich niet door collega’s had laten overhalen om een bezoek te brengen aan het voormalige kamp Auschwitz was haar geheime geschiedenis nooit bekend geworden. Paul Glaser vond dat soort bezoeken ‘ramptoerisme’ maar werd diep geraakt toen hij er een koffer zag liggen met zijn familienaam erop. Roosjes koffer. Hij besloot het goed bewaarde familiegeheim te onthullen in een zeer aangrijpend boek.

Was tante Roosje fout? Ben je fout als je probeert te overleven? Ben je fout als je diensten verleent aan de nazi’s om er zelf beter van te worden? Nee toch? Dan is de ijscoman die een ijsje verkoopt aan een Duitse soldaat ook fout. En de bakker, die brood levert aan hun kazerne. En de restauranthouder, die hen een heerlijk maal serveert. En ook de fabrikant, die speelgoed produceert voor Duitse kindertjes in die Heimat? Mijn eigen vader.

Misschien paste het bioscoopfragment met de dansende Roosje aan het begin van mijn filmpje heel wat beter dan ik destijds dacht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het boek Dansen met de vijand. Het oorlogsgeheim van tante Roos door P. Glaser verscheen in 2018. De foto’s in dit blog zijn van de Roosje Glaser Foundation en met vele andere te zien op www.roosjefoundation.org

 

Een epidemie uit het verleden

22 maart 2020

Nog nooit zijn mijn handen zo schoon als nu en nog nooit  mijn agenda zo leeg. Een griezelig gedoe zo’n virus. Een ongelijk gevecht tegen een boosaardige reus. Ontkom ik aan zijn wurgende klauwen door alleen maar steeds mijn handen te wassen en iedereen op anderhalve meter afstand te houden? Kan, durf ik het te geloven? En hoe lang hou ik het vol?

Magere Hein maakt overuren.

Een oud familieverhaal wrikt zich uit zijn graf. De cholera-epidemie van 1867, die duizenden en duizenden verstikte, onder wie één van mijn voorouders. Pieter Rep en zijn zoon sterven kort na elkaar op hetzelfde adres, vader 43 jaar oud, zoon 20. Vrouw en zes kinderen blijven ontzet en hulpeloos achter, veroordeeld tot diepe armoede.

In Oostzaan, waar Pieter geboren is, vinden ze namen van meer dan één lettergreep erg overdreven en daarom zal hij wel gewoon Piet genoemd zijn, Piet van Siem in dit geval. Hij is mijn favoriete voorouder, de opa van mijn opa, dapper en ondernemend. Tot hem toe werden alle Reppen in Oostzaan geboren, trouwden er en gingen er dood. Enkelen waren op de Noordpool geweest of in de Barbarijse zeeroversnesten aan de Noord-Afrikaanse kust, maar nooit voor altijd. Piet Rep daarentegen vindt zijn vrouw helemaal in Kralingen en verlaat Oostzaan voorgoed als er geen droog brood meer te verdienen valt. Met vrouw en zeven kinderen trekt hij naar Zaandam,  geen wereldreis, maar wel een wereld van verschil.

De molens staan stil, de fabrieken stomen altijd en onvermoeibaar. De arbeiders werken langer dan ooit tevoren.

Daar is wèl werk, hoewel zwaar en onderbetaald. De Franse bezetting heeft het economische leven geruïneerd. Handel en industrie zijn zwaar gehavend. De walvisvaart en de houthandel, eens de goudader van Zaandams welvaart, zijn weggekwijnd. De honderden molens staan werkeloos en versuft te wachten op betere tijden, die nooit zullen komen.  De Zaanse ondernemers zijn steeds enthousiaster overgestapt op stoom. Langs de Zaan verrijzen grote stenen fabrieken en ontstaan nieuwe industrieën: blik, cacao, chocolade, levensmiddelen, machine en chemische fabrie­ken, alle voortgedreven door stoommachines. Niet langer bepaalt de wind het arbeidstempo, maar geeft de onvermoeibare machine het ritme aan.

De fabrieksarbeiders wonen dicht op elkaar in overvolle huisjes aan de Zaan of aan de paden langs de vieze sloten met hun secreten (skaithoisies) en hun boenwallen. Over de Zaan komen en gaan Indische retourschepen van Den Helder naar Amsterdam. Het is een ideale voedingsbodem voor vreemde ziekten, vooral voor de Aziatische cholera. De Zaanstreek wordt vier keer getroffen door een cholera-epidemie. De vierde epidemie (1866-67) is de ernstigste. De piek van de epidemie ligt tussen 27 augustus en 4 september 1867, als 103 Zaandammers ziek worden en 60 overlijden.

Patiënten hebben een onlesbare
dorst. Grote ogen staan in
een sterk ingevallen gezicht.

 

Buikpijn, braken en diarree zijn de voornaamste symptomen van cholera. Ongeveer de helft van het aantal getroffenen overleeft de ziekte niet. Door het enorme vochtverlies dreigt totale uitdroging. De nieren kunnen door het gebrek aan vocht niet meer functioneren en het bloed dikt in. Er ontstaat pijn en kramp in de benen. De bloedcirculatie neemt af, waardoor de huid ijskoud aanvoelt. Het lichaam krijgt een blauwe gloed en is zo slap dat een plooi recht overeind blijft staan. Cholerapatiënten hebben een onlesbare dorst, maar hun lichaam is niet meer in staat vocht op te nemen. Aanhoudende braakbuien en waterdunne diarree doen elke hoop op genezing te niet. Grote ogen staan in een sterk ingevallen gezicht. De zieke overlijdt meestal op de tweede of derde dag.

De doctoren vermoeden dat de ziekte wordt aangevoerd door verontreinigde lucht en menen dat vooral de arbeiders er erg bevattelijk voor zijn door hun overmatig drankgebruik, losbandigheid en slechte lichamelijke conditie. Ze worden aangespoord tot een sobere en hygiënische levenswijze, die hun lichamelijke weerstand verhoogt en de besmettingskans verkleint. De autoriteiten pakken de vermoedelijke brandhaarden rigoureus aan. Mesthopen worden massaal opgeruimd en de smerige straten op grote schaal gereinigd met veel chloorkalk. Het poeder wordt ook over de lijken van de choleraslachtoffers en hun bedsteden gestrooid. Beerputten worden bedekt met een dikke laag kalk.  Binnenshuis worden schotels met carbolzuur geplaatst om de verontreinigde lucht te reinigen. Op het erf, bij de buitendeuren, worden vuren ontstoken met daarop rooktonnen, waarin verbrand stro, pek of chloor scherpe walmen doen opstijgen. Op verontreinigde sloten wordt teer gestort. Maar er worden geen voorzieningen getroffen voor het drinkwater. De vele regenbakken bij de huizen zien er goed onderhouden uit. Dat cholera verspreid wordt door besmet water is niet bekend.

Op elkaar gepakt, smerige sloten met schijthuisjes en wallen, waar de was werd geboend.

Piet Rep moet op 30 augustus 1867 machteloos toezien hoe Klaas, zijn vierde kind en bijna 21 jaar oud, sterft in hun krappe huisje. Magere Hein holt die dag door de stad en haalt in totaal zeventien Zaandammers op, het overgrote deel in de arbeidersbuurten aan de oostkant van de Zaan, de wrong side of the river. Drie dagen later sterft ook vader Piet, ruim 44 jaar oud. Zijn vrouw Mietje blijft  onverzorgd en ziekelijk achter. Zij sterft anderhalf jaar later een armoedige dood.

Nu ik met schone handen de huidige corona-epidemie probeer tegen te houden ervaar ik dit trieste stukje familiegeschiedenis nog schokkender dan toen ik het destijds opviste uit de archieven. Ik besef nu dat epidemieën geen kwestie van weken en maanden zijn, maar van jaren en dat ze de hardnekkige neiging hebben terug te komen. Ik besef ook dat de armste mensen altijd de hardste klappen krijgen. Klaas en Piet leefden in de diepste armoede, in een tijd dat Nederland failliet was. Wij leven in een tijd van ongekende, nooit vertoonde welvaart, overvloed en luxe. Aan geld en middelen geen gebrek.

Wel vaak een gebrek aan geduld en saamhorigheid,  wat grotere armoede  is. Het luide applaus voor onze nieuwe helden wordt gesmoord door al die gehamsterde rollen wc-papier.

 

Dringen in het museum

8 februari 2020

De schilder Claude Monet in zijn bloementuin in Giverny.

Al vier keer ben ik bij hem langs geweest op zijn mooie landgoed aan de Seine, maar nu hij een bezoek brengt aan Nederland kan ik natuurlijk niet wegblijven: Claude Monet, allereerste impressionist, onstuitbare kunstschilder, kleurengoochelaar. Maar de tijd dringt. Nog maar een paar weken en de tentoonstelling Monet – Tuinen van verbeelding wordt gesloten en reizen zijn reusachtige schilderijen terug naar huis. En -eerlijk gezegd– heb ik nog nooit één van die schilderijen in het echt gezien.

Claude Monet is een van mijn favoriete schilders. Ik bewonder hem om zijn lef, zijn werkdrift, zijn artistieke honger, zijn kunstzinnige genialiteit en omdat hij mij heeft laten zien hoe mooi mijn oerlelijke geboortestreek ook kan zijn. Hij bracht een deel van zijn huwelijksreis door in Zaandam en raakte er verliefd op de slome Zaan met zijn trage schuiten en zijn wiebelende weerspiegelingen. In mijn jeugd stonk de rivier als een rottende rat, maar op zijn schilderijen flirt de Zaan als een jonge schoonheid met het licht, het water en de lucht.

Niet alleen Monets schilderijen zorgen voor opzien, ook zijn levenswandel. Hij heeft een niet al te heimelijke relatie met Alice, de echtgenote van zijn weldoener, de kunsthandelaar Ernest Hoschedé, waardoor meerdere schilders zich van hem afkeren en er flink over hem wordt geroddeld. Monet lijdt er niet onder, zo lang hij maar een penseel in zijn hand heeft. Zijn werk levert nauwelijks iets op, Hoschedé gaat failliet en krijgt met vrouw en zes kinderen onderdak bij Monet. Die woont inmiddels in  Giverny, op het inmiddels wereldberoemde landgoed aan de Seine. Daar overlijdt  onverwachts en tot zijn  groot verdriet zijn  vrouw Camille.  Hoschedé, die al veel eerder uit  Giverny is vertrokken, sterft niet veel later. Monet trouwt dan met Alice.  Zijn zoon Jean trouwt later met de dochter van Alice, Blanche. Zij zal haar schoonvader liefdevol verzorgen als die oud en gebrekkig is en lijdt aan een hinderlijke oogziekte.

De tuinen van Monet: het drukste plekje van Normandië.

Het Monet-huis in Giverny is tegenwoordig een van de drukst bezochte plekken van Normandië, maar toen de kunstschilder er heen trok was het er nog stiller dan een zondagmiddag op onze Veluwe. Hij heeft zich in dit boerengat teruggetrokken om ongestoord de natuur te schilderen en creëert er een waar paradijsje met altijd bloeiende bloemperken en exotische waterlelies in verstilde vijvers. De boeren protesteren tegen de bizarre plannen van de schilder. De exotische planten zouden het water vergiftigen en hun vee doden.

Monet schildert er aan een stuk door ‘waterlandschappen’. Zijn wereld verschrompelt tot een kalme vijver, overspannen door een Japans bruggetje en met eindeloze weerspiegelingen. in honderden kleuren. Terwijl de kanonnen van de (eerste) wereldoorlog bulderen, is hij druk in de weer om acht gigantische doeken van de vijver te schilderen.  Hij schenkt ze aan de Franse staat in de hoop op een Monet-museum. Dat komt er niet, maar Monet blijft obsessief werken aan zijn gigantische schilderijen, tot op de dag van zijn dood. Onder grote publieke belangstelling wordt hij begraven, maar bloemen ontbreken. Bloemen plukken in zijn tuin vond Monet ‘heiligschennis’.

Een jaar later worden de acht panelen tentoongesteld in twee nieuwe ovalen zalen in het Orangerie-museum van Parijs, twee meter hoog en samen 91 meter lang. Er klinkt veel kritiek en afkeuring en allengs wordt het heel stil bij de waterlelies.

Het is dringen geblazen in het Haagse Kunstmuyseum.

Kunstmuseum Den Haag, donderdag 11.00 uur.

Dat is nu wel anders. Er staat een lange rij voor de kassa van het Kunstmuseum in Den Haag, maar ik loop die hele grijze sliert voorbij met mijn Museumkaart. Een suppoost wijst me terecht: ik moet terug naar Af, achter de rij aansluiten en bij de kassa een toeslag van € 3,50 voor deze expositie betalen. Het duurt ruim 20 minuten eer er een kostbaar stickertje op mijn Museumkaart is geplakt en ik eindelijk het museum mag betreden, naar binnen gestuwd door een grijze golf. de trap op, Monet – Tuinen van verbeelding binnen. Veertig internationale topstukken bijeen, juicht de folder. Plus 400 toeschouwers, voeg ik er aan toe. Er is geen doorkomen aan. Ik zie wat flarden en heb het snel gezien.

Nana’s van Niki de Saint Phalle stemmen je vrolijk.

Museum Beelden aan Zee, donderdag 12.00 uur.

Nog geen kwartier later suis ik per tram naar Scheveningen, de frisse, lege boulevard, het eigenwijze  museum Beelden aan Zee. Ook hier een toeslag van € 3.50 voor een stickertje en een kakofonie van kwetterende senioren. Een reusachtige groep grijze toeristen is er neer gestreken voor de lunch. Een buitenkansje! Als ik een beetje opschiet kan ik bijna in mijn eentje de bizarre, kleurrijke sculpturen van Niki de Saint Phalle op me in laten werken. Dansende, voluptueuze Nana’s in vrolijke badpakken. Daar wordt een mens weer blij van.

Babylijkjes gaan schuil achter haar sluier.

Niet alles is vrolijk. Er is een witte bruid met achter haar sluier tientallen babylijkjes. Niki had –op z’n zachtst gezegd– geen vrolijke jeugd. Ze is van aristocratische komaf, een rijke Franse vader (bankkier) en een Amerikaanse moeder. Als hun kapitaal verdampt door de beurskrach krijgt Niki de schuld van hun armoede. Vader is moeder ontrouw en vermaakt zich met moeders vriendinnen en Niki’s gouvernante. Moeder wil dat ze een rijke respectabele man zal trouwen. Vader pleegt ongeremde incest als ze borsten begint te krijgen, wil een minnares van haar maken. In de psychiatrische inrichtingen, waar ze uiteindelijk belandt, ontwikkelt  ze zich tot een vrije, onafhankelijke kunstenaar, die een machtige vrouw wordt in de door mannen gedomineerde kunstwereld.

De energieke senioren zijn uitgeluncht , fladderen opgewekt op de Nana’s af en maken een einde aan mijn overpeinzingen. Vlug naar buiten, blik  op de zee, ruimte om na te denken. Prangende vraag: is de Museumkaart een zegen of een vloek?

Museum Singer Laren, dinsdag 15.00 uur.

Met sombere voorgevoelens bezoek ik, dichter bij huis, de groot aangekondigde expositie Spiegel van de ziel in het Singer. Altijd interessant en uitermate rolstoelvriendelijk. Maar wat een opluchting: de zalen zijn dunbevolkt en fluisterstil. Aan de wanden spinnen de schilderijen van genot en laten zich behaagziek bewonderen. Zo willen ze het graag hebben. Ik ben de enige die de aangename stilte verstoor als ik de stemmen van de directeur en de gastcurator uit mijn audiotour al te luid laat klinken. Drie boze blikken is mijn loon. Wat een verrukking om zo’n museum zo dichtbij te hebben. Toch ook toegankelijk met Museumkaart en zonder toeslag.

In Singer Laren is het aangenaam rustig.

Museum Hilversum,  maandag 14.00 uur.

Nog dichter bij huis is onder veel mediabelangstelling nog een expositie geopend: de Zilveren Camera met de beste nieuwsfoto’s van 2019. Ik ben er een dag later met Museumkaart en geen toeslag. En ook geen kwetterende knarren. Doen ze ’s middags een dutje? Er heerst een aangename rust en ik krijg alle tijd en ruimte om de vaak schrijnende foto’s op me te laten inwerken. Vooral door het grote formaat  treft het beeld je als een bokshandschoen. Bijna levensgroot voltrekt het diepe leed zich voor je ogen. Een uittocht van duizenden vluchtelingen door een verre woestijn, grandioos vastgelegd door de camera van Eddy van Wessel. Oudtestamentische beelden in de wereld van nu.
En, vraagt een vrijwilliger als ik weg ga. Zeer indrukwekkend en zeer rustig, antwoord ik.

De Zilveren Camera: Immens leed trekt voorbij.

 

Jezus aan mijn poort

21 december 2019

De imposante Heilig Hart kerk kijkt uit over onze buurt.

Hij verscheen mij in een wolk van rook en zaagsel, geelwit in het vroege zonnelicht, zondagochtend, een uur of elf. Zijn sik priemde recht vooruit.  Zijn grijze ogen spoten verontwaardiging. Zijn mond stond open maar had nog geen woorden.

Die wolk was van mij. Met mijn afgebeulde cirkelzaag vocht ik tegen het weerbarstige hout van de tuinpoort, die ingekort moest worden. Het zaagblad was zo bot en zo heet, dat het hout jankte en schroeide.
‘Wat doet u nou, sprak Jezus benauwd. ‘Op zondag!’
Wat ik deed leek me nogal duidelijk.
‘Ik mag hier in mijn eigen tuin doen wat ik wil’, antwoordde ik pissig.
‘Op de Dag des Heren?’
‘Waar staat het in de bijbel dat je niet op zondag je tuinpoort mag afzagen’, zei ik kwaad, zette de cirkelzaag weer aan en liet Jezus verdwijnen in een nieuwe stinkende wolk. Smijtend met boze woorden liep hij weg.

Jezus heet eigenlijk Jan Bierman,  maar niemand kent hem bij die naam, hoewel hij al jarenlang in onze straat woont, teruggetrokken achter een manshoge haag van stekelige struiken, als een reusachtige doornenkroon. Je ziet hem niet vaak. Soms loopt hij met grote passen en een platte aktetas onder zijn arm naar onbekende bestemmingen. Soms ook zie je hem rommel van de straat oprapen. Soms praat hij tegen kinderen die hier op straat hier spelen. Maar altijd, zomer of winter, warm of koud, draagt hij een smoezelig legergroen jack en een flat cap. Onder de klep schieten twee lichtgrijze ogen alert heen en weer, alsof hij patrouilleert, op zoek naar iets. Maar naar wat?

‘Naar ongeoorloofde dingen’, openbaarde Jezus onlangs, ‘bijvoorbeeld buitenlichten die te vroeg aangaan of te laat uitgaan.’
Hij ontvangt opdrachten van een engelbewaarder, die sinds 1972 tot hem spreekt. Die brengen hem voortdurend in problemen. Zoals toen Jezus aan de politie rapporteerde dat Van de Berg, zijn buurman, met ‘vreemde dingen’ bezig was.  Maar de politie deed niets. ‘Je hebt geen bewijs’, zeiden ze en lieten het  erbij.

Maar wèl begon de politie toen op Jezus te letten. Ze maakten hem uit voor een pedofiel omdat hij op een snikhete dag een spelend kind waarschuwde voor de brandende zon. Sindsdien ziet Jezus overal waar hij komt politieauto’s van waaruit hij in de gaten gehouden wordt. En toen hij op paleis Soestdijk een brief aan de toenmalige Koningin wilde overhandigen, werd hem de weg versperd door een marechaussee, die kennelijk al was ingeseind over zijn vermeende pedofilie.

Jezus was bouwkundig tekenaar en ontwierp dit monument voor de Hilversumse architect Willem Dudok.

Ook verdacht en bovendien schandelijk vindt Jezus het hoe hij door wethouders behandeld werd toen hij een monument voor de Hilversumse architect Willem Dudok had ontworpen en het ontwerp op het raadhuis had afgegeven. ‘Nooit een bedankje gehoord’, zegt Jezus. ‘Geen idee wat zij er mee hebben gedaan. Zijn dat nou wet houders?’

Ondertussen spannen buurman Van de Berg en de politie tegen hem samen. Zodra Jezus zijn huis verlaten heeft, snuffelen beiden in zijn huis en in zijn spullen, zitten met hun vingers overal aan en pikken zelfs dingen in. Zijn tablet bijvoorbeeld, vol met teksten en aantekeningen

Die brutale diefstal heeft Jezus niet op zich laten zitten. Als een ware Maarten Luther timmerde hij onlangs een  bord van ongeveer een meter bij zeventig centimeter in elkaar, krabbelde het vol met zijn boodschap aan de wereld en plaatste het boor zijn haag, zichtbaar voor iedereen. Mijn internet, heette zijn manifest. Omdat het nogal veel tekst was, maakte ik er een foto van zodat ik Jezus’ woord rustig thuis tot mij kon nemen. Maar goed ook, want binnen de kortste keren was het bord verdwenen.
Je snapt wel door wie, zou Jezus ongetwijfeld zeggen.

Dit bord plaatste Jezus bij zijn huis nadat zijn laptop was verdwenen. Het verdween heel snel.

Uit zijn manifest blijkt dat Jezus dikwijls hemelse boodschappen, visioenen en opdrachten ontvangt, want hij is één van de twee getuigen, die in het bijbelboek Openbaringen aangekondigd zijn. Dat is alarmerend nieuws voor bijbelkenners. Het betekent dat het einde van de wereld nabij is. Volgens de voorspelling zullen dan de twee getuigen 1260 dagen lang, zo’n  3 ½ jaar, profeteren en wonderen verrichten. Uiteindelijk zal satan het tweetal weten te doden – tot grote vreugde van zijn aanhangers. Terwijl die feest vieren liggen de twee lijken 3 ½ dag op straat, maar dan wekt god hen weer tot leven en neemt ze op in de hemel.

De ene getuige is dus de Jezus uit mijn straat, de ander een Belg. Ze hebben elkaar ontmoet bij vrijwilligerswerk in Oostenrijk. Een engelbewaarder gaf hen twee taken. De ene taak verrichten ze naar tevredenheid, zeker Jezus, maar over hoe ze hun de tweede taak uitvoeren is god behoorlijk pissig geweest. ‘Dat merkte ik in 2003’, schrijft Jezus. ‘Voor die tijd was ik wat verbolgen over mijn taak. Zo erg dat ik inwendig mijn vuisten balde naar Hem.’ Gevolg: een nieuw, angstaanjagend visioen. ‘Ik zag een persoon, zetelend op een grote stoel. Hij kwam in beweging en stond daarna vlak voor mij, zonder een woord te zeggen.’ Waarom Jezus daarvan schrok, legt hij niet uit. Hij is trouwens lastig te volgen, zijn gedachten en zijn zinnen maken wonderlijke kronkels.

Om deze tempel te kunnen tekenen vroeg Jezus om aanwijzingen van zijn engelbewaarder.

In het jaar 2015 kreeg Jezus in het hoekhuis met de hoge haag  een verschijning van moeder Maria. ‘Een volmaakte vrouw’, zo schrijft hij. ‘Ze was zeer vriendelijk tegen mij en strekte haar handen een beetje naar mij uit. Wonderbaarlijk, niet?’

In deze donkere wintermaanden staat het huis er doods bij. Geen lichtje te zien, geen leven te bespeuren. Waarschijnlijk is hij weer op de vlucht voor satan en voor zijn dood, loopt hij met zijn grote stappen rond in Israël, waar hij dikwijls is. Ook daar raapt hij de rommel op van straat. Ook daar beleeft hij wonderen en visioenen. Maar ook daar wordt hij achtervolgd door argwaan, beloerd vanuit politieauto’s en gezocht door satan. Maar ondanks dit al verricht iedere dag opnieuw en onvermoeibaar hij zijn vermeende taak.

Arme Jezus.

Jelte bedankt

4 januari 2019

Opvallend billboard in de Hilversums Emmastraat.

Op de dag dat het dagblad Trouw beweerde dat ouders een kind met een zware last kunnen opzadelen door de keuze van een voornaam, reed ik door de statige Emmastraat van ons dorp en werd getroffen door een billboard bij de bushalte daar. JELTE  BEDANKT, stond daar. Er zijn maar 2500 mannen en jongens in Nederland die Jelte heten en ik ben een van hen. Ik begreep vrijwel meteen dat de opzichtige dankbetuiging in de abri niet voor mij was bedoeld, maar voor Jelte van der Goot, een van de sidekicks van de vertrekkende radioman Edwin Evers, 21 jaar de man van Evers Staat Op.

De voornaam Jelte komt zo weinig voor dat ik altijd verrast op kijk als ik hem wel zie of hoor. En heb dan meteen de neiging op mijn voornaamgenoot af te stappen en te vragen hoe hij aan die naam gekomen is. Van mijn twee neven, Jelte Roode en Jelte Rozema, weet ik het, want we zijn alle drie vernoemd naar onze grootvader. En die weer naar zijn grootvader. En van Jelte van der Goot weet ik het ook. Zijn vader Leo, destijds programmadirecteur van RTL4, vertrouwde mij ooit toe dat hij Jelte zo’n leuke naam vond, dat hij die graag aan zijn zoontje had geschonken. Of Leo toen de waarheid sprak of mij gewoon een pleziertje wilde doen, weet ik niet, maar ik vond het wel erg leuk om te horen.

Radioman Jelte van der Goot.

In Trouw schreef Yolanda Entius, naar aanleiding van de naderende Kerst, dat de voornaam Jezus zijn leven zou bepalen: “Zo onbevlekt als Jezus ter wereld kwam, zo voorbestemd was zijn leven. Al bij de conceptie van zijn moeder stond vast wie hij moest zijn: een redder, zijn naam zei het al. Arme jongen.”

Mijn voornaam hield minder grote verwachtingen in. Mijn naamgever was niet al te lastig te evenaren en te overtreffen. Mijn grootvader had alleen de lagere school doorlopen,  was schipper, brugwachter en later hoofdagent van politie, kon zich uiteindelijk een scheef koophuis permitteren, maar stierf voordat  hij daarin van zijn oude dag kon genieten. Nooit is zijn leven mij ten voorbeeld gesteld. En evenmin heeft niemand van mij verwacht dat ik de wereld zou redden, hoewel mijn naam wel enige gelijkenis heeft met die van Jezus. Ze zijn even lang en de eerste twee letters zijn gelijk. Maar toen ik geboren werd, was Hitlers Duizendjarige Rijk zo oppermachtig dat niemand van mij een ommekeer verwachtte.

Mijn voornaam was vaak wel lastig. Vijf letters slechts, maar kennelijk moeilijk om in één keer te bevatten. Hoe vaak heb ik mijn voornaam moeten herhalen en spellen! Jelle? Jante? Jantje? Jeltje? Elte? Toen ik prijswinnaar was van een fotowedstrijd, stond in het onderschrift Jante. En in de rouwadvertentie van mijn moeder stond Jeltje – een meisjesnaam nota bene!

– Nee, Jel-te, J-e-l-t-e.
Ongeloof bij de ander en argwaan.
– Waar komt die naam vandaan?
– Friesland, meneer.
-O! Zo.
Dat scheen veel te verklaren.

Lastig, maar geen last. En ik ben steeds meer van die voornaam gaan houden, vond hem wel exclusief. Vond het ook steeds mooier dat ik door mijn voornaam verbonden was met een lange rij voorvaders, mannen, net als ik, die op de wereld waren gekomen met onbekende bestemming, hun weg probeerden te vinden en ook die irritante puzzel niet konden oplossen waarom wij hier op aarde zijn.

Mijn kinderen zijn niet vernoemd. Dat vonden mijn vrouw en ik destijds kindermisbruik. Je gaat die roze schatjes tot niet opzadelen met voorwereldlijke namen als Aukje, Meintje, Liesje, Akki, waarover je binnen de familie toch al struikelde? Nee, een nieuwe generatie, nieuwe namen! En dus bladerden we door boekjes met honderden voornamen en kozen uiteindelijk voor Miranda en Juliette, de namen van twee schattige kleuters op het schooltje, waar mijn echtgenote tot haar huwelijk leidster was. Door te trouwen verloor zij meteen haar baan. Een getrouwde vrouw voor de klas gaf destijds geen pas.

Van een tante kregen we de opmerking dat we onze kinderen stiekem toch hadden vernoemd, want zat ‘Ria’ niet verborgen in Miranda en ‘Jelte’ niet in Juliette? Maar zo doortrapt waren we niet.

Grafiek van het Meertens Instituut.

De wind van verandering, die door onze jonge jaren raasde, leverde een regen van de meest bizarre voornamen op. De ambtenaar van de burgerlijke stand moest dikwijls diep spitten in zijn boeken om te zien of zo’n voornaam werkelijk wel als voornaam goedgekeurd kon worden.

Die keuzevrijheid betekent gek genoeg niet het definitieve einde van mijn voornaam. In tegendeel, de voornaam Jelte begint zijn exclusiviteit te verliezen. Werden er in 1940 21 Jelte’s geboren, in 2016 waren dat er al  145. In de Nederlandse Voornamenbank, die het Meertens Instituut bijhoudt, neemt de naam Jelte de 117de plaats in, na Ravi, Jonathan, Kay en Damien, maar nog voor Jasper, Lenn, Ezra, Cornelis en Muhammed.

Dr. Jelle Zijlstra: loser.

De voornaam Jelle, waarmee die van mij, voortdurend werd verward en waaraan ik daarom een gruwelijke hekel heb gekregen, staat weliswaar met 157 geboortes op plaats 104, maar ik heb dat indruk dat de Jelte’s sterk in opmars zijn. We zijn inmiddels 2.500 man sterk en hebben bekende kerels in ons midden, zoals ex-jakhals Jelte Sondij, de veelzijdige muzikant Jelte Tuinstra (alias Jett Rebel), professor Jelte Rozema en radioman Jelte van der Goot, die het tot een billboard bracht in mijn dorp. De Jelle’s daarentegen zijn sinds minister Jelle Zijlstra ( ‘Jelle zal wel zien!’ spotte Wim Kan) er niet meer aan te pas gekomen.

Oprukkende bomen

31 maart 2017

Leuk die lente en al dat groen. En al die vrolijke vogelzang om je heen. Die witte wolken op dat hemelsblauw. Die zachte streling van wind op je wangen. Je voelt je meteen jonger, terwijl je toch net een grijze winter ouder geworden bent. De hele natuur oogt vrolijk en vriendelijk. Maar schijn bedriegt.

De Sint-Vituskerk met in de voorgevel het Christusbeeld en geheel link mijn favoriete boom.

Let op de bomen. Dat zijn wrede niets ontziende beulen. Vertrouw ze nooit en hou ze oplettend in de gaten. Dat is evenwel onmogelijk want ze doen hun kwalijke werk zo geniepig langzaam dat het blote oog hun beulswerk nauwelijks kan waarnemen. Hoe intens je ook kijkt, je ziet niets veranderen aan een boom. Maar kijk je een dag later,  dan – verrek! – is er een knop ontstaan en een centimeter tak bijgekomen. Terugduwen gaat niet. De kracht van een boom is gigantisch en laat zich niet stoppen. Bovengronds kun je het nog een beetje in de gaten houden, ondergronds gaan bomen maar hun gang. Onbespied, ongetemd en ongehoord sluipen hun wortels door de aardse duisternis, boren zich door de gresbuizen van het riool, drukken de straattegels omhoog, maken verraderlijke verkeersdrempels op ongewenste plekken. (meer…)

Vleugelspeler

27 januari 2017
Ons minuscuul pleintje

Ons minuscuul pleintje

Bam – bwam – bwam – bwam – dwam – bwam – bwam – bwam – klats.

We wonen aan een minuscuul pleintje, niet groter dan 50 m2. Niet Dudok of andere ontwerpers hebben het bedacht, maar de buurt zelf heeft het ontworsteld aan het asfalt. We werden gek van al dat sluipverkeer door onze straat en gingen actie voeren met spandoeken, bezwaarschriften en rumoer. Zo werd ons pleintje geboren, als verkeersobstakel in onze woonwijk.

De 50 m2 worden omzoomd door onderhoudsarme struiken en herbergen een hufterbestendig bankje, een gele afvalbak en een straatlantaarn. De eeuwige wipkip hebben we tegen weten te houden, alsmede het klimrek, de glijbaan en de andere obstakels waarmee gemeentes graag hun openbare ruimtes volstouwen. Slechts een paar honderd straattegels, meer hadden we niet nodig.

Nu trekken peuters op driewielers er hun rondjes, maken kleuters er krijttekeningen en hinkelen er van 1 naar 10, roken pubers er hun stiekeme sigaretjes, stoeien giechelende meiden er met schreeuwende jongens, drinkt een zwerver er zijn goedkope alcohol, zoent een verliefd stelletje er onder het licht van de lantaarn, laat een aso er zijn hond ongegeneerd schijten, zonder de troep op te ruimen. Soms staat er een tent van oude gordijnen, heel soms een sneeuwpop. Rond een vuur  drinkt de buurt er ’s zomers met elkaar  koele wijn en ’s winters glühwein. (meer…)

Good heavens!

31 augustus 2016
Lekker in het zonnetje.

Lekker in het zonnetje.

Zo, ik zit. Op een goddelijk plekje. Onder een goddelijk zonnetje. Op een heerlijke stoel, die zomaar voor me klaar stond. Ik schuif mijn Panama over mijn ogen en mijn gedachten wieken omhoog als leeuweriken. Samen kijken we omlaag en warempel: daar zit ik, duidelijk herkenbaar aan die witte hoed,  voor de deur van een cottage en omringt door een bonte parade van gele, rode en oranje bloemen. De deur is kaal en vergaan. De onderkant is opgevreten door de tijd, torren, knagers, beestjes. Zo’n deur waar de Fransen patent op lijken te hebben. Maar dit is niet de deur van tandeloze armoezaaiers. Dit is Kent, Engeland en de deur, als hij nog te bewegen valt, geeft toegang tot de South Cottage van kasteel Sissinghurst, wereldberoemd om zijn bloementuinen.

Deur van South Cottage

De verveloze deur van South Cottage

Ik heb niet zoveel met bloemen. Ik vind ze wel mooi, maar hun namen en hun families ken ik niet. Net zo min als ze mijn naam en mijn familie kennen. De tuinen zijn prachtig, maar ik maak geen buigingen om de naambordjes van al dat bloeiende schoon te lezen. Een bloem is een bloem is een bloem, nietwaar? (meer…)

Bronzen zonnebloemen

8 augustus 2016

Het dorp is zo stil als een steen op een zerk. Het is zomer, het is vakantie en het is zondagmorgen. Stiller kan ons dorp niet zijn. Zelfs onze voetstappen worden haastig opgeveegd, voordat ze lawaai kunnen maken. Het is alsof er geen geluid meer bestaat, gewurgd door hels onheil dat geruisloos wil toeslaan.

Niemand is op straat. Ze zijn massaal gevlucht in dichte drommen over de zuidelijke snelwegen, in tenten en caravans ver weg, in vliegtuigen tot ver achter de horizon. Alleen een merel houdt stand. Plichtsgetrouw zingt hij zijn lofzang in het frisse ochtendlicht. Ingetogen maar dapper. Hij wil niet luisteren naar de onheilstijding die in de lucht hangt. (meer…)

Het beeld kraakt

27 maart 2016

Ik had twee grootvaders. De ene zat in een invalidewagentje, de ander hing bij ons aan de muur. In onze woonkamer was geen andere plek voor hem dan een spijker door het behang. Een tafel, vijf stoelen, een volgestouwd dressoir, meer kon er niet in. ’s Winters kwam er nog een kachel bij en dan was het helemaal dringen. De wanden werden ingenomen door twee XXL-schilderijen, waarvan ik de dikke reliëflijsten had vervangen door simpele tengels, de luidspreker van de draadomroep met daarop een monnik van terracotta, waar zo vaak tegenaan gestoten was dat zijn hals voornamelijk bestond uit dikke lijm, en een worteldoek met koperen prullen boven de halfsteens schoorsteenmantel.

Portret van mijn pake.

Portret van mijn pake.

Zat je aan tafel – wat kon je er anders doen? – dan priemde opa zaliger met zijn strenge blik in je rug. In zijn politie-uniform zit hij hoog te fiets zijn gezag uit te stralen . Niemand die dichtbij durft te komen. De anders zo drukke hoofdstraat is leeg. Twee auto’s staan verlaten voor het pand van Albert Heijn. Iedereen is weggevlucht voor de kalm voort peddelende hoofdagent  met zijn spiedende ogen en zijn blanke sabel gebruiksklaar in zijn stuurklem. Wat doet ongeïdentificeerd persoon daar op de openbare weg met houten driepoot? Heeft hij een schriftelijke vergunning daartoe? Vormt hij geen beletsel voor het rijverkeer? Maar voor hij afstijgt voor nader onderzoek, heeft de straatfotograaf al de foto gemaakt, die jaar in, jaar uit op ons neerkijkt in onze krappe woonkamer.

(meer…)