Archief ‘Zaans groentje’ categorie

Een epidemie uit het verleden

22 maart 2020

Nog nooit zijn mijn handen zo schoon als nu en nog nooit  mijn agenda zo leeg. Een griezelig gedoe zo’n virus. Een ongelijk gevecht tegen een boosaardige reus. Ontkom ik aan zijn wurgende klauwen door alleen maar steeds mijn handen te wassen en iedereen op anderhalve meter afstand te houden? Kan, durf ik het te geloven? En hoe lang hou ik het vol?

Magere Hein maakt overuren.

Een oud familieverhaal wrikt zich uit zijn graf. De cholera-epidemie van 1867, die duizenden en duizenden verstikte, onder wie één van mijn voorouders. Pieter Rep en zijn zoon sterven kort na elkaar op hetzelfde adres, vader 43 jaar oud, zoon 20. Vrouw en zes kinderen blijven ontzet en hulpeloos achter, veroordeeld tot diepe armoede.

In Oostzaan, waar Pieter geboren is, vinden ze namen van meer dan één lettergreep erg overdreven en daarom zal hij wel gewoon Piet genoemd zijn, Piet van Siem in dit geval. Hij is mijn favoriete voorouder, de opa van mijn opa, dapper en ondernemend. Tot hem toe werden alle Reppen in Oostzaan geboren, trouwden er en gingen er dood. Enkelen waren op de Noordpool geweest of in de Barbarijse zeeroversnesten aan de Noord-Afrikaanse kust, maar nooit voor altijd. Piet Rep daarentegen vindt zijn vrouw helemaal in Kralingen en verlaat Oostzaan voorgoed als er geen droog brood meer te verdienen valt. Met vrouw en zeven kinderen trekt hij naar Zaandam,  geen wereldreis, maar wel een wereld van verschil.

De molens staan stil, de fabrieken stomen altijd en onvermoeibaar. De arbeiders werken langer dan ooit tevoren.

Daar is wèl werk, hoewel zwaar en onderbetaald. De Franse bezetting heeft het economische leven geruïneerd. Handel en industrie zijn zwaar gehavend. De walvisvaart en de houthandel, eens de goudader van Zaandams welvaart, zijn weggekwijnd. De honderden molens staan werkeloos en versuft te wachten op betere tijden, die nooit zullen komen.  De Zaanse ondernemers zijn steeds enthousiaster overgestapt op stoom. Langs de Zaan verrijzen grote stenen fabrieken en ontstaan nieuwe industrieën: blik, cacao, chocolade, levensmiddelen, machine en chemische fabrie­ken, alle voortgedreven door stoommachines. Niet langer bepaalt de wind het arbeidstempo, maar geeft de onvermoeibare machine het ritme aan.

De fabrieksarbeiders wonen dicht op elkaar in overvolle huisjes aan de Zaan of aan de paden langs de vieze sloten met hun secreten (skaithoisies) en hun boenwallen. Over de Zaan komen en gaan Indische retourschepen van Den Helder naar Amsterdam. Het is een ideale voedingsbodem voor vreemde ziekten, vooral voor de Aziatische cholera. De Zaanstreek wordt vier keer getroffen door een cholera-epidemie. De vierde epidemie (1866-67) is de ernstigste. De piek van de epidemie ligt tussen 27 augustus en 4 september 1867, als 103 Zaandammers ziek worden en 60 overlijden.

Patiënten hebben een onlesbare
dorst. Grote ogen staan in
een sterk ingevallen gezicht.

 

Buikpijn, braken en diarree zijn de voornaamste symptomen van cholera. Ongeveer de helft van het aantal getroffenen overleeft de ziekte niet. Door het enorme vochtverlies dreigt totale uitdroging. De nieren kunnen door het gebrek aan vocht niet meer functioneren en het bloed dikt in. Er ontstaat pijn en kramp in de benen. De bloedcirculatie neemt af, waardoor de huid ijskoud aanvoelt. Het lichaam krijgt een blauwe gloed en is zo slap dat een plooi recht overeind blijft staan. Cholerapatiënten hebben een onlesbare dorst, maar hun lichaam is niet meer in staat vocht op te nemen. Aanhoudende braakbuien en waterdunne diarree doen elke hoop op genezing te niet. Grote ogen staan in een sterk ingevallen gezicht. De zieke overlijdt meestal op de tweede of derde dag.

De doctoren vermoeden dat de ziekte wordt aangevoerd door verontreinigde lucht en menen dat vooral de arbeiders er erg bevattelijk voor zijn door hun overmatig drankgebruik, losbandigheid en slechte lichamelijke conditie. Ze worden aangespoord tot een sobere en hygiënische levenswijze, die hun lichamelijke weerstand verhoogt en de besmettingskans verkleint. De autoriteiten pakken de vermoedelijke brandhaarden rigoureus aan. Mesthopen worden massaal opgeruimd en de smerige straten op grote schaal gereinigd met veel chloorkalk. Het poeder wordt ook over de lijken van de choleraslachtoffers en hun bedsteden gestrooid. Beerputten worden bedekt met een dikke laag kalk.  Binnenshuis worden schotels met carbolzuur geplaatst om de verontreinigde lucht te reinigen. Op het erf, bij de buitendeuren, worden vuren ontstoken met daarop rooktonnen, waarin verbrand stro, pek of chloor scherpe walmen doen opstijgen. Op verontreinigde sloten wordt teer gestort. Maar er worden geen voorzieningen getroffen voor het drinkwater. De vele regenbakken bij de huizen zien er goed onderhouden uit. Dat cholera verspreid wordt door besmet water is niet bekend.

Op elkaar gepakt, smerige sloten met schijthuisjes en wallen, waar de was werd geboend.

Piet Rep moet op 30 augustus 1867 machteloos toezien hoe Klaas, zijn vierde kind en bijna 21 jaar oud, sterft in hun krappe huisje. Magere Hein holt die dag door de stad en haalt in totaal zeventien Zaandammers op, het overgrote deel in de arbeidersbuurten aan de oostkant van de Zaan, de wrong side of the river. Drie dagen later sterft ook vader Piet, ruim 44 jaar oud. Zijn vrouw Mietje blijft  onverzorgd en ziekelijk achter. Zij sterft anderhalf jaar later een armoedige dood.

Nu ik met schone handen de huidige corona-epidemie probeer tegen te houden ervaar ik dit trieste stukje familiegeschiedenis nog schokkender dan toen ik het destijds opviste uit de archieven. Ik besef nu dat epidemieën geen kwestie van weken en maanden zijn, maar van jaren en dat ze de hardnekkige neiging hebben terug te komen. Ik besef ook dat de armste mensen altijd de hardste klappen krijgen. Klaas en Piet leefden in de diepste armoede, in een tijd dat Nederland failliet was. Wij leven in een tijd van ongekende, nooit vertoonde welvaart, overvloed en luxe. Aan geld en middelen geen gebrek.

Wel vaak een gebrek aan geduld en saamhorigheid,  wat grotere armoede  is. Het luide applaus voor onze nieuwe helden wordt gesmoord door al die gehamsterde rollen wc-papier.

 

Een onvergetelijke dag

4 mei 2017

De zee begroet bruisend de kust. We horen haar al van verre. We juichen. We rennen door het mulle zand het duin op, mijn vader, mijn broer en ik. Wie ziet hem het eerst? Mijn broer natuurlijk.
De zee, ik zie de zee, roept hij uitgelaten en steekt triomferend zijn beide armen wijd uit.
Dan zien wij haar ook, de zee in een oneindige ruimte, zo ver je kunt kijken, tot de tranen in je ogen springen. En ik voel dat ik dit moment, dit uitzicht, dit licht nooit vergeten mag, hoe weinig ik er ook van snap.

Hoger was ik nooit.

Ik ben bijna zes jaar en het is voor het eerst dat ik de zee zie. En dat ik zo hoog sta, boven op een duin. Voorheen was dit Sperrgebiet, vol mijnen, bunkers, prikkeldraad en moffen. De moffen zijn weg, veel van de rest nog niet. Onze eigen vlag staat trots en strak in de wind. Ook ik strek mijn beide armen alsof ik zo’n dreunende bommenwerper ben, die ’s nachts in het donker over onze huizen naar Duitsland kroop om de moffen plat te gooien. De wind strijkt langs mijn spillearmen, beproeft en besnuffelt ze even en duikelt dan sierlijk landinwaarts naar beneden, holt door het dorp, strooit met zand.

Wijk aan Zee

Wijk aan Zee, zeker een uur fietsen van huis, mijn broer voor op de stang, beide handen op het midden van het stuur, ik achterop, achter de brede rug van vader, wijdbeens op de bagagedrager, uitkijken voor de spaken en prikbenen.
Hou me goed vast, zegt vader. En niet in slaap vallen.
Natuurlijk niet. Ik kijk mijn ogen uit. Hoe verder we fietsen, hoe vreemder het wordt. Een watertoren, bomen, bossen. Nog nooit gezien. In onze buurt zijn geen bomen. Nog niet, zegt moeder. Binnenkort worden er wat geplant in onze straat. Eentje zelfs vlak voor ons huis, aan de overkant van de straat. Maar hier zijn er zat, staan overal, soms zelfs met de takken tegen elkaar aan.

De weg gaat slingeren. De rug van mijn vader zwiept van links naar rechts naar links. De pedalen gaan trager. De weg kruipt omhoog.
We zijn er bijna, hijgt vader.
We zijn er bijna, begint mijn broer te zingen. We zijn er bijna. Maar nog niet helemaal. We zijn er bijna …
We zingen alle drie mee en zo fietsen we door het dorpje, dat Wijk aan Zee heet maar waar geen zee is te zien.
Dat zou niet zo best zijn, lacht vader.

Het is een blijde dag. Zo ver van huis wagen wij ons zelden. En zeker niet zonder moeder. Zij is thuis bij de nieuwe baby. Die kan niet zonder haar. Moeder heeft voor onze boterhammen gezorgd en voor een fles water. Voor als we dorst krijgen. Het lijkt mij onzin. Een zee zit vol water. Maar dat kan je niet drinken, legt mijn broer uit. Dat is zout en dan krijg je vreselijke dorst van en dan ga je hartstikke dood.

Nog niet alle rommel is opgeruimd.

Vader stopt. Mijn broer springt van de stang en wrijft over zijn billen. Ik laat mij van de bagagedrager glijden. Mijn benen prikken van boven tot onder.
Wie het eerste boven is, roept mijn broer.Vader en ik hollen achter hem aan en daar staan we dan op de blanke top van het duin en kijken onze ogen uit. De zee gromt en bijt als een jonge hond in het strand. Lange slierten wit schuim bibberen op de vloedlijn in de wind. Een meeuw zeilt rakelings over ons heen. Uit zijn venijnige snavel stoot hij een keiharde, klagelijke krijs. Ik klem me vast aan vader.
Die doen niks, troost hij, alleen maar schreeuwen.

Zo hoog heb ik nog nooit gestaan. Zo diep heb ik nog nooit gekeken. Dit is het einde van de wereld, het begin van een andere. De wind trekt aan onze haren, trekt tranen uit onze ogen. Hier staan we: drie stoere kerels met gespreide armen, leunend tegen de wind, blij en vrij. Net zo blij en vrij als toen we de Canadezen zagen met hun jeeps en hun sigaretten. Net zo blij als toen we in onze oranje kleren dagen achtereen onze bevrijding vierden.

De tranen trekken uit onze ogen.

Maar hier op het duin, met de wind die ons zandstraalt, de oneindigheid voor ons, Nederland achter ons, de klapperende vlag, de tranen in onze ogen, hier voel ik pas wat vrijheid is, hoe vrijheid voelt.
Hieper-de-piep hoera, schreeuw ik tegen de wind in.
Hoe Ra, schreeuwen ook vader en mijn broer en lachen het uit.
We zijn drie vrienden.

Wie het eerste beneden is, roept mijn broer en rent omlaag. Ik zet hem na. Onze voeten stuiven door het dunne zand. De helling geeft ons extra vaart. We suizen omlaag. Nog nooit renden we zo snel.
Stop. STOP, schreeuwt vader, zoals hij nog nooit heeft geschreeuwd.
We kunnen niet stoppen.
Voor je! Duiken, schreeuwt hij met vreemde stem.
Ik laat mij voorover vallen op het zand, zie dan het hek van prikkeldraad vol vlijmscherpe stekels.
Mijn broer ziet het ook, kan niet meer stoppen, maakt in flitsende angst een noodsprong, precies over het hek heen en ploft dan keihard neer op het strand.
Vader ziet lijkbleek.

Overal is nog prikkeldraad.

We eten zwijgend onze boterhammen op het winderige strand. Het wordt een rotdag. Ik moet een te groot badpak aan en dwars door dat plakkerige, lillende schuim de ijskoude zee in en word dan door mijn vader nog nat gespat ook. Ik vind het strand kil en onaangenaam en ik wil naar huis, maar dat gaan we nog lang niet. Ik krijg op m’n kop als ik op de fiets in slaap val en thuis een draai om mijn oren als ik moeder zeg dat er helemaal niets aan was.

Het was een dag om nooit te vergeten.

 

De dode dichter

1 maart 2017

Mijn oude school bestaat 150 jaar en alle lichtingen zijn opgeroepen om het feest bij te wonen. Zodoende drommen en schuifelen we met een paar honderd man door een onbekend gebouw op zoek naar de kapstokken, de aula, de toiletten en bekijken we elkaar met verbazing. We zijn oud, herkennen elkaar nauwelijks meer en lezen elkaars naambadges zonder al te veel hoop. Waar moeten we heen? Waar is het feest?
‘Ha, eindelijk een naam die ik ken’, roept een reünist  opgelucht. Grijs haar, brede glimlach, slecht gebit,  verkeerd eindexamenjaar. De naam op zijn badge zegt me niets.
‘Kennen wij elkaar?’
‘Ja, Jelte, iedereen kent jou toch!’
Wat een flauwekul. Het is lang geleden dat mijn naam regelmatig op de televisie was en nog veel langer geleden dat ik in dagblad Trouw schreef.
‘Jelte. Jelte Rep’, dringt de reünist aan, ‘van de schoolkrant! Dat was je toch niet vergeten?’

De schoolkrant bestaat 10 jaar. Gekostumeerd trekken de leerlingen naar de feestzaal.

De schoolkrant bestaat 10 jaar. Gekostumeerd trekken de leerlingen naar de feestzaal.

(meer…)

Ik wil je niet

23 december 2014

Kijk hoe enthousiast we zijn. We lachen en kletsen, schudden handen en zoenen, slaan elkaar vrolijk op de rug en strooien complimenten. We vallen in elkaars armen als marathonlopers na  de finish. We bekijken onze minuscule fotootjes van toen met zoveel aandacht en verheerlijking als betreffen ze het kindeke Jezus in zijn kribbe. Ja, wat vinden we het leuk om elkaar weer te zien nu we grote mensen geworden zijn.

Vliegers oplaten en verder niets

Vliegers oplaten en verder niets

In 1960 deden we eindexamen en spatten we uiteen, alle kanten op, onze ambities en dromen achterna. Een toeval brengtt ons een halve eeuw later weer bijeen en sindsdien spuiten onze herinneringen onafgebroken omhoog als vurige lava. Tijd blijkt niet langer te bestaan. Jaren doen er niet meer toe. We zijn niet oud of jong meer. We zijn wie we zijn en poedelen in het borrelende warme bad van herinneringen, beelden, momenten.

Toch zou je bij mij enige afstand, enige reserve kunnen waarnemen. Ik zoek namelijk al sinds 1960 naar iemand, met wie ik een hartig woordje wil spreken. Achter wiens identiteit en motief wil komen. En hier ben ik dichter bij de onthulling dan ooit tevoren. (meer…)

Zaanstreek door vreemde ogen

12 april 2013

Zaanse huisjes

Zaanse huisjes op elkaar gestapeld als een bergdorp. Gekker kan het niet, want neregens ter wereld is de aarde zo vlak als in de Zaanstreek. Het schilderij is het eerste wat je ziet van de expositie HollAnders, tot voor kort in het Zaans Museum. ‘Kunstenaars met een beperking geïnspireerd door de Zaanstreek’, luidt de ondertitel.

Het Zaanse landschap met zijn water, zijn weilanden, zijn molens en zijn huisjes wekt bewondering tot ver in het buitenland. Dagelijks zwermen horden toeristen over de Zaanse Schans en laten hun camera’s klikken. Iedere seconde worden er zeker tien foto’s gemaakt. Veertig kunstenaars van Jans Pakhuys uit Amersfoort lieten zich ook inspireren door de Zaanstreek. Ze bezochten de streek, de Schans, het museum, het Verkade-paviljoen, de machines. Terug in Amersfoort slingerden ze hun impressies op doek en papier. (meer…)

Vakantiebaantje

11 maart 2013

Vijf jaar geleden droeg ik mijn literaire debuut op aan mijn kleinzoon. In de afgelopen krokusvakantie schreven wij samen een boek. Dat kwam meer voort uit zijn handelsgeest en digitale nieuwsgierigheid dan uit kunstzinnige gedrevenheid. Hij moest namelijk in de voorjaarsvakantie geld bijeen zien te scharrelen voor de Vastenactie. Maar toch …


In Honduras leven veel arme kinderen.
(meer…)

Kerstnacht 51 jaar geleden

13 december 2012
Een krantenartikel dwarrelt onverwacht neer in het heden, oud en vergeeld. Het zijn een paar regels in dagblad De Typhoon uit 1961. Volgens de journalistieke wetten moet daarover gezwegen worden. Alleen gebeurtenissen die 25, 50, 75 of 100 jaar oud zijn mogen nog eens in de schijnwerpers worden gezet. Het is not done om aandacht te besteden aan een knipsel van 51 jaar oud. Toch doe ik het. Ik heb geen zin om 24 jaar te wachten en waarschijnlijk ook zoveel jaren niet meer te gaan.

 

De Berlijnse muur verrijst.

Het jaar   1961 dus. De wereld is niet veel rustiger dan nu, al zijn er heel wat minder  journalisten en media dan in het hyper-nerveuze heden. In Nederland is Jan de  Quay minister-president van dienst en over de wereld heerst John F. Kennedy, daarbij dwars gezeten door het kwaadaardige kwartet Nikita Chroestsjow, Mao   Tse-tong, Fidel Castro en Ho Tsji-minh. Het Rode Gevaar loert overal, maar  onze JFK is onverschrokken en onvermoeibaar. Hij stuurt zijn troepen naar   alle brandhaarden ter wereld: Cuba, Vietnam en Duitsland. Dwars door Berlijn  is een muur gemetseld, die de stad tot een kooi maakt en de inwoners gevangen zet. Het Vrije Westen is diep verontwaardigd.

(meer…)

Mijn oude leraar

31 juli 2012

Zou ik hem op straat herkend hebben? Natuurlijk. Dit is de man die het op zijn geweten heeft hoe mijn leven is verlopen, wat er van mij geworden is. Hem herken ik uit tienduizenden. Dezelfde zwarte wenkbrauwen, hooguit wat borsteliger. Dezelfde donkere ogen met de lachende zonnetjes erin. Dezelfde verwachtingsvolle blik.
‘Dag meneer Van Houts’, zeg ik.
Met beide handen schudt hij de mijne en zoekt in mijn gezicht naar de blonde jongenskop van vroeger en de bijbehorende naam.
‘Jelle’, glimlacht hij, ‘Jelle Rep.’
Zijn stem is wat zwakker. Niet meer de stem die Elsschot voorlas, en Lucebert, en Bordewijk. De stem die voor ons de schatkamers van de Nederlandse literatuur opende en ons enthousiast meesleepte door dat betoverende luilekkerland.
‘Zeg maar Jan.’
‘O nee’, protesteer ik. ‘Geen sprake van. Dat kan ik niet.’
De leraar, die mij de schoonheid en de kracht van taal heeft laten ervaren en die mij de magische spanning tussen pen en papier heeft laten voelen, is Meneer Van Houts. En niet Jan.

Meneer van Houts, mijn leraar Nederlands.

(meer…)

Chatten over Groentje

6 januari 2009

Leestafel

In de dagen van het Zaanse groentje was er geen internet. Nu zwerf ik dikwijls rond door die digitale wereld, gedreven door mijn historische belangstelling. Merkwaardig is het om dan ook daar Zaans groentje te ontmoeten. Op www. leestafel.info trof ik een bespreking aan door Marjo, gevolgd door een korte discussie:

De volledige titel is Zaans groentje en andere verhalen. Maar het is geen verhalenbundel, zoals je die zou verwachten.
Er zijn drie delen die gaan over de jeugd van een Zaans jongetje, waarin niet alleen het kind groeit, maar ook de verhalen. Het eerste waarin de jongen een jaar of vier is bevat tien pagina’s, het tweede dat gaat over het zevende levensjaar groeit naar de veertig bladzijden en het derde over de pubertijd en de daarbij onvermijdelijke seksuele ontwikkeling nadert de honderd pagina’s. (meer…)

Zaans groentje wordt Vrouw Holle

20 augustus 2008

Columniste Jacqueline

Dit jaar vier ik mijn 30-jarig bestaan als diabeet. Het was natuurlijk even schrikken toen de diagnose diabetes mellitus werd gesteld. Iedereen verzekerde me dat je met suikerziekte wel honderd kunt worden. Maar dat is nooit mijn voornemen geweest. Wel heb ik sindsdien geprobeerd nooit zielig te zijn en nooit op te geven vanwege mijn diabetes. Ik laat mij braaf controleren en bezoek trouw mijn internist en mijn diabetesverpleegkundige. Niet altijd hebben we het over medische zaken, getuige de geestige column die mijn laatste bezoek opleverde.

(meer…)