Archief ‘Hilversum’ categorie

Verkeerde bocht

1 maart 2022

Jaren ’40, toen de H. de Keyserlaan nog kaarsrecht was.

Vroeger. Is lang geleden. Was onze laan kaarsrecht. Kon je je auto altijd voor je deur parkeren. Konden kinderen er onbekommerd spelen. Ruimte zat. Maar dat is verleden tijd. Nu is spelen, parkeren, lopen er een kwestie van goed opletten. De enige ruimte in onze laan biedt een knik, die geplaveid is met ongeveer tachtig stoeptegels en die ondanks die bescheiden afmeting het ‘pleintje’ wordt genoemd.

Jaren nu: de H. de Keyserlaan is geen ruime, kalme en rechte laan meer.

Als je met je auto de laan aan de hoge nummerskant wilt inrijden krijg je het niet makkelijk. Na 20 meter wacht je allereerst een verkeersdrempel, mag je niet sneller dan 30 kilometer rijden en moet je meteen een haakse bocht naar links maken, na 10 meter een dito bocht naar rechts, na 15 meter een verkeersdrempel af en dan ben je na 20 meter onze laan weer uit. Zocht je een parkeerplaatsje dan kom je meestal bedrogen uit. Je hebt geen andere keus dan twee keer rechtsaf te slaan en dan bevind je je op de ringweg, die je uit het dorp leidt, richting snelweg.

Het Cuypersplein in zijn jeugdjaren: rust en ruimte.

Als je van de lage nummerskant binnenrijdt, dan word je eerst gewaarschuwd dat je een verkeersplein nadert en een maximumsnelheid van 30 kilometer geboden is. Na 15 meter kun je een haakse bocht naar links maken, maar dat kun je beter niet doen want na 10 meter verklaart een verkeersbord ‘verboden in te rijden’, terwijl de laan rechtsaf na een tweede verkeersdrempel rustig verder loopt. Het is dus beter om rechtsaf te slaan, hoewel je dan in een doolhof van smalle kronkelende straatjes komt met geringe kans de juiste uitweg te vinden. Reuze onhandig dus voor onbekenden, maar zo heeft onze buurt het gewild.

Ook op de Simon Stevinweg is geen auto te bekennen.

De laan loopt namelijk parallel aan de ringweg, die vanaf de jaren ’80 steeds vaker en steeds vroeger dichtslibt.  Het gevolg voor onze laan was een continue stroom van slimme automobilisten, die met vervaarlijke snelheid de verstopping én een stoplicht wilden ontwijken. Onze vredige laan was racecircuit geworden, het vrolijke, onbekommerde kinderspel ten einde. De buurt kwam in opstand, klaagde op het raadhuis, ging de sluipauto’s tellen, maakte ongezouten spandoeken en probeerde met demonstratieve straatspelletjes het sluipverkeer flink te vertragen. Uiteindelijk gaf de gemeente gehoor, kwam er eenrichtingverkeer, kwam er een verkeersplein en kreeg de laan twee venijnige knikken. Het sluipverkeer kwam grotendeels ten einde en de kinderen konden weer buiten spelen, tenminste als ze goed bleven opletten.

Vroeger. Was alles kalmer. Was er nauwelijks verkeer, laat staan verkeersongelukken. Het verkeersongeval dat zich in juni 1936 in onze laan voordeed kreeg dan ook ruime aandacht van de plaatselijke courant, toen de betrokkenen op vrijdag 18 september voor de Hilversummer kantonrechter moesten verschijnen.

 

De krant doet uitvoerig verslag over het ongeval met ‘zeer ernstige gevolgen’.

Het betrof drie wielrijders, fietsers. 1. Juffrouw Henriëtte Koopmans, die uit de Antonie van Leeuwenhoekstraat de Hendrick de Keyserlaan in fietste, 2. De jongeman Hans van de Berg, die van de Simon Stevinweg ook de Hendrick de Keyserlaan in reed. En daar in botsing kwam met 3. de Duitse jonge dame Erika Grüber. Zij viel op straat en brak daarbij zo beroerd haar linker ellenboog, dat ze tien weken later nog steeds niet werken kon. Erika geeft Hans de schuld. Hans geeft de schuld aan Henriëtte, die volgens hem geen richting aangaf en de bocht geheel verkeerd had genomen.

 

 

 

 

 

 

De krant geeft een uitgebreid verslag van de rechtszitting. Kantonrechter mr. J. van der Ley roept als eerste Erika bij het hekje. Hoewel zij Duitse is spreekt ze accentloos Nederlands.
‘Wat spreekt u goed Hollands’, zegt de rechter verwonderd.
Erika lacht een bedeesd lachje.
‘Heeft u nog schade’, informeert Van der Ley.
‘Ja’, zegt Erika, ’39 gulden 65.’
‘Tjonge’, schrikt de kantonrechter, ‘daar heb je tegenwoordig twee fietsen voor!’
‘De fiets was ook niet ’t ergst, edelachtbare, maar ik heb al tien weken niet kunnen werken en heb vijf weken in ’t ziekenhuis gelegen.’
‘Hebt u die linkerarm nodig? Kunt u nog kopjes wassen?’
‘Jawel Edelachtbare, dat gaat wel, maar ik kan nu geen werk meer krijgen.’

De rechter wendt zich tot Van de Berg: ‘Verdachte, hoort u dat allemaal?’
‘Ja’, antwoordt Van de Berg, ‘maar ik ben de dupe geworden van die juffrouw, die uit de Leeuwenhoekstraat kwam.’
‘Dan zullen wij die juffrouw eens horen’, zegt de rechter en roept Henriëtte Koopmans naar het hekje.
‘Verdachte beklaagt zich, dat u een slechte bocht gemaakt hebt,’ vraagt hij haar.
Henriëtte ontkent krachtig. ‘Hij had niks met mijn bocht te maken. Ik was er al lang door. Ik keek hem aan, waar hij in moest en denk: wat doe je nou? Toen knikte hij tegen mij, dat hij de Leeuwenhoekstraat in moest en veranderde plotseling van richting. Daardoor werd die juffrouw geraakt.’

De aanklager, mr. M. S. ‘s Jacob, vindt dat juffrouw Koopmans ook een deel van de schuld draagt, maar windt zich vooral op over Van de Berg, die na de aanrijding niet eens van zijn fietst stapte. Hij eist dan ook een boete van 6 gulden of 3 dagen cel.
Daar gaat Van den Berg meteen tegenin: ‘Die juffrouw heeft de bocht verkeerd gemaakt.
Op de as van de weg ging ze weifelen en toen moest ik wel snijden.’
‘Nee, afstappen’, sneert de aanklager.
Ook Erika wordt kwaad en roept: ‘Hij heeft ook nog een valse naam opgegeven: Pieterse!’
‘Nietwaar,’ werpt Van de Berg tegen. ‘Ik heb gezegd: ik ben in de kost bij Pieterse!’
De rechter vindt dat een vreemd antwoord als er naar je naam gevraagd wordt, maar beperkt zich tot de schaderegeling. Van de Berg laat weten dat hij werkloos is en een uitkering heeft van slechts 6 gulden.

‘En hoe moet dat meisje dan haar schade vergoed krijgen’, vraagt de rechter zich dan af. ‘Ze verdient nu door uw schuld niets meer. Die schadevergoeding blijft op uw hoofd drukken, maar ja ze zeggen hier in Nederland: pluk maar eens veren van een kale kikker!’ Hij heeft duidelijk medelijden met Erika en licht haar uitvoerig in hoe zij via een deurwaarder aan haar geld moet komen.
‘Ik heb toch niets’, moppert Van de Berg.
‘En dat vindt u wel gemakkelijk’, merkt de aanklager op.
‘Ik wil wel twee kwartjes in de week afbetalen.’
‘Weet u inmiddels wel haar adres’, vraagt de rechter cynisch. Hij neemt het Van de Berg kwalijk dat hij nooit haar adres gevraagd heeft en ook nooit geïnformeerd heeft naar haar toestand.
‘Nee’, moet hij bekennen.
‘Schrijf dat dan op.’
‘Ik heb nog zelden zo’n onverschillig stukje mens gezien’, klaagt mr. ‘s Jacob verontwaardigd.
Van de Berg wordt veroordeeld tot 6 gulden boete of 3 dagen cel.
Vroeger. Is definitief verleden tijd.

 

 

 

 

 

Jezus aan mijn poort

21 december 2019

De imposante Heilig Hart kerk kijkt uit over onze buurt.

Hij verscheen mij in een wolk van rook en zaagsel, geelwit in het vroege zonnelicht, zondagochtend, een uur of elf. Zijn sik priemde recht vooruit.  Zijn grijze ogen spoten verontwaardiging. Zijn mond stond open maar had nog geen woorden.

Die wolk was van mij. Met mijn afgebeulde cirkelzaag vocht ik tegen het weerbarstige hout van de tuinpoort, die ingekort moest worden. Het zaagblad was zo bot en zo heet, dat het hout jankte en schroeide.
‘Wat doet u nou, sprak Jezus benauwd. ‘Op zondag!’
Wat ik deed leek me nogal duidelijk.
‘Ik mag hier in mijn eigen tuin doen wat ik wil’, antwoordde ik pissig.
‘Op de Dag des Heren?’
‘Waar staat het in de bijbel dat je niet op zondag je tuinpoort mag afzagen’, zei ik kwaad, zette de cirkelzaag weer aan en liet Jezus verdwijnen in een nieuwe stinkende wolk. Smijtend met boze woorden liep hij weg.

Jezus heet eigenlijk Jan Bierman,  maar niemand kent hem bij die naam, hoewel hij al jarenlang in onze straat woont, teruggetrokken achter een manshoge haag van stekelige struiken, als een reusachtige doornenkroon. Je ziet hem niet vaak. Soms loopt hij met grote passen en een platte aktetas onder zijn arm naar onbekende bestemmingen. Soms ook zie je hem rommel van de straat oprapen. Soms praat hij tegen kinderen die hier op straat hier spelen. Maar altijd, zomer of winter, warm of koud, draagt hij een smoezelig legergroen jack en een flat cap. Onder de klep schieten twee lichtgrijze ogen alert heen en weer, alsof hij patrouilleert, op zoek naar iets. Maar naar wat?

‘Naar ongeoorloofde dingen’, openbaarde Jezus onlangs, ‘bijvoorbeeld buitenlichten die te vroeg aangaan of te laat uitgaan.’
Hij ontvangt opdrachten van een engelbewaarder, die sinds 1972 tot hem spreekt. Die brengen hem voortdurend in problemen. Zoals toen Jezus aan de politie rapporteerde dat Van de Berg, zijn buurman, met ‘vreemde dingen’ bezig was.  Maar de politie deed niets. ‘Je hebt geen bewijs’, zeiden ze en lieten het  erbij.

Maar wèl begon de politie toen op Jezus te letten. Ze maakten hem uit voor een pedofiel omdat hij op een snikhete dag een spelend kind waarschuwde voor de brandende zon. Sindsdien ziet Jezus overal waar hij komt politieauto’s van waaruit hij in de gaten gehouden wordt. En toen hij op paleis Soestdijk een brief aan de toenmalige Koningin wilde overhandigen, werd hem de weg versperd door een marechaussee, die kennelijk al was ingeseind over zijn vermeende pedofilie.

Jezus was bouwkundig tekenaar en ontwierp dit monument voor de Hilversumse architect Willem Dudok.

Ook verdacht en bovendien schandelijk vindt Jezus het hoe hij door wethouders behandeld werd toen hij een monument voor de Hilversumse architect Willem Dudok had ontworpen en het ontwerp op het raadhuis had afgegeven. ‘Nooit een bedankje gehoord’, zegt Jezus. ‘Geen idee wat zij er mee hebben gedaan. Zijn dat nou wet houders?’

Ondertussen spannen buurman Van de Berg en de politie tegen hem samen. Zodra Jezus zijn huis verlaten heeft, snuffelen beiden in zijn huis en in zijn spullen, zitten met hun vingers overal aan en pikken zelfs dingen in. Zijn tablet bijvoorbeeld, vol met teksten en aantekeningen

Die brutale diefstal heeft Jezus niet op zich laten zitten. Als een ware Maarten Luther timmerde hij onlangs een  bord van ongeveer een meter bij zeventig centimeter in elkaar, krabbelde het vol met zijn boodschap aan de wereld en plaatste het boor zijn haag, zichtbaar voor iedereen. Mijn internet, heette zijn manifest. Omdat het nogal veel tekst was, maakte ik er een foto van zodat ik Jezus’ woord rustig thuis tot mij kon nemen. Maar goed ook, want binnen de kortste keren was het bord verdwenen.
Je snapt wel door wie, zou Jezus ongetwijfeld zeggen.

Dit bord plaatste Jezus bij zijn huis nadat zijn laptop was verdwenen. Het verdween heel snel.

Uit zijn manifest blijkt dat Jezus dikwijls hemelse boodschappen, visioenen en opdrachten ontvangt, want hij is één van de twee getuigen, die in het bijbelboek Openbaringen aangekondigd zijn. Dat is alarmerend nieuws voor bijbelkenners. Het betekent dat het einde van de wereld nabij is. Volgens de voorspelling zullen dan de twee getuigen 1260 dagen lang, zo’n  3 ½ jaar, profeteren en wonderen verrichten. Uiteindelijk zal satan het tweetal weten te doden – tot grote vreugde van zijn aanhangers. Terwijl die feest vieren liggen de twee lijken 3 ½ dag op straat, maar dan wekt god hen weer tot leven en neemt ze op in de hemel.

De ene getuige is dus de Jezus uit mijn straat, de ander een Belg. Ze hebben elkaar ontmoet bij vrijwilligerswerk in Oostenrijk. Een engelbewaarder gaf hen twee taken. De ene taak verrichten ze naar tevredenheid, zeker Jezus, maar over hoe ze hun de tweede taak uitvoeren is god behoorlijk pissig geweest. ‘Dat merkte ik in 2003’, schrijft Jezus. ‘Voor die tijd was ik wat verbolgen over mijn taak. Zo erg dat ik inwendig mijn vuisten balde naar Hem.’ Gevolg: een nieuw, angstaanjagend visioen. ‘Ik zag een persoon, zetelend op een grote stoel. Hij kwam in beweging en stond daarna vlak voor mij, zonder een woord te zeggen.’ Waarom Jezus daarvan schrok, legt hij niet uit. Hij is trouwens lastig te volgen, zijn gedachten en zijn zinnen maken wonderlijke kronkels.

Om deze tempel te kunnen tekenen vroeg Jezus om aanwijzingen van zijn engelbewaarder.

In het jaar 2015 kreeg Jezus in het hoekhuis met de hoge haag  een verschijning van moeder Maria. ‘Een volmaakte vrouw’, zo schrijft hij. ‘Ze was zeer vriendelijk tegen mij en strekte haar handen een beetje naar mij uit. Wonderbaarlijk, niet?’

In deze donkere wintermaanden staat het huis er doods bij. Geen lichtje te zien, geen leven te bespeuren. Waarschijnlijk is hij weer op de vlucht voor satan en voor zijn dood, loopt hij met zijn grote stappen rond in Israël, waar hij dikwijls is. Ook daar raapt hij de rommel op van straat. Ook daar beleeft hij wonderen en visioenen. Maar ook daar wordt hij achtervolgd door argwaan, beloerd vanuit politieauto’s en gezocht door satan. Maar ondanks dit al verricht iedere dag opnieuw en onvermoeibaar hij zijn vermeende taak.

Arme Jezus.

Dooie dichter opgegraven

30 november 2019

Een witte theekoepel is het doel van onze herfstwandeling.

Een frisse herfstwandeling om je bloed sneller te laten stromen en kleur te brengen op je wangen. Achterhoek, Berkelvallei, natuurgebied Het Elger. Oud bos, goudgeel lover, flonkerende paddenstoelen, wegtrekkende kleuren, diepe zonnestralen en regenplassen als toverspiegels. Het is er stil en kil. Als een sterfbed. De herfst lijkt ons vooruit geslopen te zijn om de voorbije zomer te smoren onder een zachte deken van vocht en geur. De bomen schrikken zich rot. De bladeren verschieten van kleur, laten los en dwarrelen angstig spartelend  omlaag naar hun massagraf. Een verre specht hamert een doodskist dicht.

Onze schoenen sompen in het vocht. We verliezen de weg. De witte theekoepel, waarheen we willen, is weg, alsmede het voetveer, waarmee we ons over de Berkel moeten trekken. Als een van ons zomaar omvalt op de zachte maar natte bladeren, keren we om, weg uit dit muffe knekeloord.  We haasten ons naar het dorp, waar we onze auto hebben geparkeerd aan de voet van een kerktoren, die van heinde en verre niet te missen is.

De kerktoren is van heinde en verre te zien.

De koffie is heerlijk in het landhotel, dat zich buitenissig De Hoofdige Boer heeft gedoopt. De enthousiaste dame die ons bedient prijst de streekgerechten en –producten aan, die in de gelagkamer trots staan uitgestald, maar de koffie is ons voldoende. Om haar niet al te zeer teleur te stellen prijzen wij de fraaie omgeving en de landelijke rust rond het ons onbekende dorpje.
Waar we dan vandaan komen, vraagt de dame verwonderd.
Uit het Gooi, antwoorden we naar waarheid.
Nou, Matthijs van Nieuwkerk kent het anders wel, sneert de dame, die is hier stamgast.

Met de belofte dat we beslist nog eens terugkomen, verlaten we De Hoofdige Boer. Dat doen we deze zomer. Maar dan biedt de voet van de kerktoren nauwelijks nog parkeerplaats, zoemen e-bikes als bezige bijen in het rond, rennen serveersters heen en weer tussen terras en landhotel De Hoofdige Boer, is de oude mosterdmakerij uitgebouwd met roestgrage stalen platen tot een gloednieuw museum, STAAL genaamd, is het landhotel uitgebouwd met twee luxe zorgappartementen en zijn er in het dorp drie starterswoningen bij gekomen.

Ook het VVV is te vinden in museum STAAL.

Het dorp draagt de naam Almen, een wonder van een woord, dat smeekt om er mee te rijmen en te dichten: psalmen, galmen, palmen, talmen, walmen, zalmen, halmen. Ik ben benieuwd waarom dit boerendorp een gloednieuw staalmuseum heeft en zoek naar het VVV. Dat blijkt zich in de hal van museum STAAL te bevinden. Een medewerkster legt me vriendelijk uit, dat STAAL een samenvoeging is van Staring en Almen. Staring? Was dat niet een dichter van een paar honderd jaar geleden? A.C.W. Staring? Ja, ik heb weleens gedichten van hem gelezen. Maar welke dan? Niet iets dat stevig is blijven hangen.

Is een vergeten dichter als A. C. W. Staring echt een museum waard? Of probeert Almen een oud lijk dat hier bijna twee eeuwen in de grond heeft gelegen commercieel uit te buiten? Het museum noemt zich ‘een ode aan de dichter en landbouwbouwkundige’, die ACW was en, ‘een Staring-ervaring’. Ik ga het museum niet in. Het kost  € 7.50 per persoon, mijn auto staat beroerd geparkeerd en we willen lunchen, maar bij De Hoofdige Boer is het te vol. Ik ga thuis wel googelen. En dat gedicht schiet me vast wel weer eens te binnen.  Met de belofte dat ik beslist nog eens terugkom, verlaat ik museum STAAL.

Twee eeuwen oud: de dichter A. C. W. Staring.

Anthony Christiaan Winand Staring  leefde van 1767 tot 1840,  was een geleerd man met verschillende universitaire opleidingen, zo leert Google mij. Na de dood van zijn vader werd ACW landheer van de Wilchenborg. een landgoed  dat pa kocht, nadat die schatrijk uit de Oost was teruggekeerd.  De manier waarop ACW het land beheerde was voor die tijd zeer bijzonder. Hij had ook oog voor zijn medemens. Hij liet een school

bouwen voor de kinderen van zijn landarbeiders, eveneens voor die tijd zeer bijzonder. Maar hij blonk vooral uit als romantisch dichter. Na zijn  dood liet zijn jongste dochter de Staringkoepel bouwen, de witte koepel waar wij destijds naar zochten.

Bekende gedichten van ACW zijn de Jaromir-cyclus, Marco en De Hoofdige Boer (aha!), wat koppige boer blijkt te betekenen, maar het gedicht waar ik naar zoek vermeldt Google helaas niet. Wel kom ik en passant aan de weet dat Matthijs van Nieuwkerk al 12 jaar in Almen woont  en volgens zijn eigen woorden bij het dorp hoort. En ik kom de vaag bekende regels tegen: Sikkels klinken, sikkel blinken. Ruischend valt het graan, die deel uit maakten van het liedboek ‘Kun je nog zingen, zing dan mee!’, onmisbaar als we vroeger in jeugdverband recreëerden onder Gods blote hemel, maar wat er gebeurde nadat het graan ruisend was gevallen, heb ik geen idee meer. Google heeft het antwoord: Zie de bindster gaâren! Zie, in lange scharen, Garf bij garven staan!

Een van mijn oudste dichtbundels: de Prisma-pocket Ongerijmde Rijmen.

Mijn kwartje valt pas als ik een van mijn oudste dichtbundels in handen heb: Ongerijmde Rijmen, een Prisma-pocket uit circa 1953. Daar vind ik het gedicht dat mijn zwager en veelvuldig reisgenoot dikwijls reciteerde zodra de term ‘bereisde Roel’ viel. Met olijke ogen en plechtige stem klonk het dan:

Bereisde Roel zag op zijn tochten
Geweldig veel! Twee Bullebijters vochten,
Voor ’t wijnhuis, in een kleine Poolsche stad,
Terwijl hij juist aan ’t venster zat:
‘Zulk vechten, Menschen! – Zij verslonden
Malkander letterlijk! Met iedere hap, ging oor
Of poot er áf – en glad als vet er dóór!
Ons scheiden kwam te laat! wij vonden
Het restjen:-  op mijn eer,
De staarten, en niets meer.

Het gedicht heet Het Hondengevecht  en we vonden het altijd een goeie grap, maar om de grappenmaker met een heus museum te eren vind ik wel heel veel eer. Maar ik spreek zonder kennis van zaken. Ondanks mijn belofte heb ik museum STAAL nog steeds niet bezocht.