Archief ‘lezen’ categorie

Een oude belofte – 2

7 januari 2022

De dichter Hendrik de Vries, ongeveer 20 jaar oud.

Vervolg op Een oude belofte – 1

Met geknepen billen en weke knieën is het lastig om poëzie te lezen. Eenmaal veilig en ontspannen thuis heb ik me daarom nogmaals verdiept in de gedichten van Hendrik de Vries, zoals ik ooit had moeten beloven aan Willem Wilmink, de aandoenlijke dichter en liedjesschrijver. Hij was al sinds zijn pubertijd een vurige bewonderaar van De Vries en kende tientallen gedichten van hem uit het hoofd. Veertig jaar later zou Wilmink promoveren op een proefschrift over de poëzie van De Vries: Het verraderlijke kind, waarin hij poneerde dat De Vries in zijn mysterieuze gedichten steeds én volwassene én kind was, waardoor zijn gedichten zo raadselachtig werden.

 

Het handschrift van De Vries.

 

DE KLEINE ZIGEUNERPRINSES

Ik ben de kleine zigeunerprinses.
Mijn vader heeft een gevaarlijk mes.
Mijn moeder had oorbellen, prachtig rood.
Nu draag ik ze zelf. Moeder is dood.

Haar kralen heb ik ook om de hals.
Ze schold mijn vader voor vuil en vals.
Mijn mooiste speelgoed heeft zij gebroken
En toen heeft vader haar doodgestoken.

Vader is wijs, en moeder was dom.
Ze komt soms weer, en ik weet waarom.
’t Is om haar kralen en om haar bellen.
Maar als ik iets vraag wil ze niets vertellen.

Haar oorbellen en haar kralensnoer
Berg ik goed op: onder de vloer.
Een kleed er over; een zwarte kast –
Voor vader is dat een lichte last.

Hij weet wel dat ze terug kan komen.
Anderen zeggen: het zijn maar dromen,
Het zijn maar schaduwen tegen ’t behang. –
De mensen zijn dom. De mensen zijn bang.

 

De gekwelde dichter op het gemeentearchief van Groningen.

 

Hendrik de Vries (1896 – 1989) had geen gelukkige jeugd. Zijn moeder had zelfmoordneigingen, zijn vader langdurige depressies. Hijzelf werd gekweld door heftige stemmingswisselingen, overwoog meerdere malen zelfmoord en kon niet meekomen op de HBS, omdat hij van de exacte vakken geen bal snapte. Hij wilde kunstenaar worden, schilder, maar mocht niet van zijn moeder en moest genoegen nemen met een baan op het gemeentearchief. Kortom genoeg ellende om een groot kunstenaar te kunnen worden.

Zijn saaie ambtenarenbaan schonk hem voldoende tijd om zijn passies te volgen. Hij ging gedichten schrijven, poëzie die ontstond in zijn dromen en die daar net zo lang bleef tot Hendrik ze gevormd had naar de strenge regels van de dichtkunst en hij haar eindelijk op papier kon zetten. Zijn gedichten zijn doorregen met angsten, griezeligheden, huiveringen en geheimen.

Zijn ambtenarensalaris maakte verre reizen mogelijk. Hoewel hij nog nooit een stap buiten Groningen had gezet reisde hij in 1924 meteen  naar Spanje, in zijn eentje, tekenpen en schrijfpen in zijn rugzak en zou dat nog elf achtereenvolgende jaren doen. Het land werd zijn inspiratiebron: het landschap, de stierengevechten, de copla’s (volksgedichtjes) en de prille jonge meisjes, niñita’s, zoals hij ze noemde, die rondwervelden in zijn geheime fantasieën. Hij vertaalde tientallen van die copla’s uit het Spaans en schreef er zelf honderden:

Ik vermijd aller menschen gesprekken
Heb een droom tot onzichtbaar genot;
Ik ga naar verborgen plekken
En roep om de dood.

De spellingscorrector op mijn laptop protesteert als ik deze copla overtyp. Het woord menschen kent hij niet. Ik besef dat Hendrik de Vries uit een al vervlogen tijd komt, een tijdgenoot was van Slauerhoff, Marsman en Achterberg. Zijn eerste dichtbundel verscheen in 1920. Zijn ‘Verzamelde Gedichten’, verschenen in 1993, vier jaar na zijn dood en bevat maar liefst 1952 pagina’s. Willem Wilmink kon niet geloven dat ik niet een van die honderden gedichten had gelezen. Hij ging pal voor me staan en declameerde uit zijn hoofd het gedicht dat hij het allermooiste vond: ‘Mijn broer’.

MIJN BROER

Mijn broer, gij leedt
Een einde, waar geen mens van weet.
Vaak ligt gij naast mij, vaag, en ik
Begrijp het slecht, en tast en schrik.

De weg met iepen liept gij langs.
De vogels riepen laat. Iets bangs
Vervolgde ons beiden. Toch woudt gij
Alleen gaan door der woestenij.

Wij sliepen die nacht weer saam.
Uw hart sloeg naast mij. ‘k Sprak uw naam
En vroeg, waarheen gij gingt.
Het antwoord was:
‘Te vreselijk om zich in te verdiepen.
Zie: ’t Gras
Ligt weder dicht met iepen
Omkringd’.

 

Willlem Willink kreeg de wind van voren.

Willink dweepte met dit gedicht. Het zette het in de spotlights in zijn proefschrift. Er ontbrandde prompt een fikse polemiek, want zijn vakbroeders waren het lang niet eens met zijn interpretatie. Wie is wie? Is het een geest? Hoe stierf zijn broer? Wat betekenen die iepen? Vormen ze een heksenkring? Was er een homofiele band tussen de broers? Verdronk de broer in ondiep water, ondergelopen land wellicht, waarvan het gras later weer bezit nam?

Ik doe niet aan close reading. Ik laat een gedicht over me heen komen, neem de stemming waar, laat me meenemen. Eigenlijk net zoals ik schilderijen bekijk of naar muziek luister. Zo heb ik ‘Mijn Broer’ ook gelezen. Ik werd gegrepen door de droeve en angstige sfeer. Een broer verliezen is niet niks en nog erger als het zelfmoord was of een eenzame dood. Dat ze in hetzelfde bed sliepen was trouwens niet ongewoon in die tijd met zijn krappe huizen en smalle beurzen. De dichter droomt dat zijn broer weer eens naast hem ligt en waarom hij dat steeds doet begrijpt hij niet. Deze keer durft hij te vragen hoe hij is gestorven. Stop met piekeren over dat vreselijke, antwoordt de broer. Het gras en de iepen groeien weer. Het leven gaat door. Zo heb ik het gedicht geïnterpreteerd. Het greep me: die twee broers, gescheiden door een vreselijke dood, die in een droom weer jongens zijn en bij elkaar slapen in het vertrouwde warme bed.

 

De Vries op oude leeftijd.

Dankzij de onvermoeibare ijver van Wilmink kwam De Vries weer in de belangstelling te staan. Dat beviel de teruggetrokken dichter maar matig. En al die aandacht voor ‘Mijn broer’ vond hij sterk overdreven. Al die veronderstellingen, theorieën en suggesties.
“Ik heb het gefantaseerd als een droom, een droomtoestand”, verklaarde hij.
Zijn vrouw: “Maar je hebt nooit gedacht dat er zo’n verhaal achter zou komen.”
De Vries (lachend): “Nee, dan had ik het nooit gepubliceerd.”

Een oude belofte – 1

16 november 2021

Groningen, wat doe je daar? Helaas niet veel, want er is daar altijd tijdgebrek. Je moet immers ook weer terug. Dus waarheen? Keuze genoeg. Het Groninger Museum dat als kakelbonte afwas in een teiltje je voor het station staat op te wachten? Of Sociëteit De Harmonie in de Kreupelstraat, van buiten armzalige nieuwbouw, van binnen een vrolijke boel, vooral sinds vorig jaar de Oude Draken er het opwindende mahjongspel spelen en zij de stenen er hartstochtelijk laten kletteren?

 

In sociëteit De Harmonie spelen de Oude Draken het opwindende mahjongspel.

Ik mag er graag komen maar vandaag heb ik een andere bestemming: het Forum, de kolos waarvoor de stad een kostbare en langdurige openhartoperatie heeft moeten ondergaan.  Begin van de bouw: 2011, gereed: 2019. Geraamde kosten: 71 miljoen, uiteindelijke kosten: 140 miljoen, een tientje per Nederlander. Tien verdiepingen, 45 meter hoog, geen enkele rechte buitenmuur. Onderkomen voor expositieruimtes, congreszalen, vijf filmzalen, musea, allerhande labs, horeca, een dakterras en boeken, heel veel boeken, waar je ook bent in gebouw. Het Forum is bedoeld als huiskamer van Groningen, waar Groningers en bezoekers van buiten de stad elkaar ontmoeten. Of zoals het Forum zelf uitroept: “een ontmoetingsplek voor iedereen die nieuwsgierig is naar de wereld van nu en de mogelijkheden van morgen”.

 

Allemachtig wat een ruimte!’ Het Forum wil de huiskamer van van Groningen zijn.

Bewapend met een gezond aantal vooroordelen en benieuwd naar al die ontmoetingen, betreed ik het Forum. Allemachtig wat een ruimte. Ik weet niet waar ik kijken moet. Het wemelt er van vooral jonge mensen. Erg nieuwsgierig zien ze er niet uit. Ze laten zich gedwee alle kanten opzuigen door de glazen roltrappen die door het atrium slingeren. Welke kant ik heen wil weet ik wel. Naar 45 meter hoogte, het dakterras op de tiende verdieping, volgens de Oude Draken beslist de moeite waard, want “Je kunt er prachtig naar de Martinitoren kijken.’’ Bovendien, zeggen ze, is het er zo weids dat hoogtevrees onmogelijk is.

 

Roltrappen boren zich door de gigantische ruimte.

Ook ik stap op een roltrap en begin aan mijn ruimtereis. Maar al 40 secondes na take-off slaat mijn hoogtevrees hard en genadeloos toe. Met trillende knieën en samengeknepen billen weet ik nog net tweehoog te bereiken, waar ik in mijn doodsangst zweer geen stap meer op een roltrap te zetten. Nooit meer. Onder geen enkel beding.

De tweede verdieping, waar ik dus de rest van mijn leven zal slijten, blijkt een luxe leeszaal te zijn, met ook hier een mooi uitzicht op de stad.  En heel veel boeken, het merendeel thrillers, en nog heel veel meer dvd’s.  Voor wie ook daar niet van houdt wacht een pracht van een biljard in een serene ruimte. Wat een luxe! Ik dwaal langs al die overdaad en zie dat er zelfs een goed voorziene afdeling poëzie is. Leunend op een standaard staat één boek opzichtig mijn aandacht trekken. Volgens de catalogus is er maar één van in het hele gebouw: Een raadsel in de nacht, een bloemlezing uit de poëzie van de Groninger Hendrik de Vries.

 

Willem Wilmink: ‘Beloof je dat?’

Dit is een zeer onverwachte ontmoeting met de wereld van toen en de belofte die de Twentse dichter Willem Wilmink me destijds ontwrong, maar die ik nooit heb ingelost.  Bij een bezoek aan zijn huis trakteerde de aandoenlijke dichter met zijn trouwe hondenogen mij op een wijd lopend college over de kern van poëzie. Eén van de briljantste nog levende dichters vond hij Hendrik de Vries. Of ik die kende? Niet!? Nou, dan moet je dat maar  snel  eens doen. Beloof je dat? Aangezien niemand Willem Wilmink iets kan weigeren en ik bovendien zijn medewerking zocht aan een literair televisieprogramma, zei ik volmondig ja.

 

Hendrik de Vries in zijn jonge jaren.

Hendrik de Vries behoort niet meer tot de levende dichters, Willem Wilmink ook niet en mijn belofte ben ik nooit nagekomen. Tot dit ongelukkige moment. Het kan geen toeval zijn. Wilmink is niet meer op aarde maar zijn geheugen is nog dik in orde. En ook zijn zin doordrijven is hij niet verleerd. Jelte, beloofd is beloofd.

Ik neem eerbiedig het boek op, nestel me in een van de luxe fauteuils, waar het Forum grossiert, en los mijn belofte eindelijk in.

Wereld en hemel: één hele dag.
Zwavelreuk zweeft om de donderslag.
Regen, die wegen bij stromen vult.
Woudreuzen, brekend in ’t krijgstumult.
Hoe hun radeloos leger als leeuwen brult!

Ik weet, wie neerbliksemt op ’t bosgespuis,
Ik weet wie daar vaart met zo hels gebruis.
Ik weet waar hij woont: een onderaards huis
Dat geen maan verzilvert, geen zon verguldt.
Ik ben trots en blij, dat hij mij daar duldt.

 

 

 

 

 

 

Heldere taal, stevig ritme, sprookjesachtig, maar ook kwaadaardig en geheimzinnig. Waar gaat het over? Het is een willekeurig gedicht uit de bundel ‘De Tovertuin’ uit 1948. De Vries had zich eigenlijk kunstschilder willen worden, maar zijn zieke moeder verhinderde dat. Zijn vader bezorgde hem een – saaie – baan bij het Rijksarchief. Van het – karige – salaris kon hij voetreizen maken door Spanje, het land van zijn dromen. Hij kon nu ook zijn gedichten in eigen beheer uitgeven. Eigenzinnig was hij, antiburgerlijk. Steevast – zomer en winter – droeg hij een open kraag, destijds het kenmerk van de ware revolutionair. Volgens de verhalen droeg hij de dossiers, die hij van het archief naar het stadhuis moest brengen, boven op zijn hoofd. Na de oorlog, waarin zowel zijn vader als zijn moeder overleden, nam hij ontslag bij het archief om fulltime kunstenaar te worden. Laptops genoeg in het Forum op dit soort trivialiteiten snel op te sporen.

 

Nog een keer Hendrik de Vries, maar wel anders.

Als mijn voeten weer heerlijk klapzoenen met moedertje aarde – het Forum heeft ook liften! – doemt Hendrik de Vries nogmaals onverwacht op in een merkwaardige gedaante. Zijn kop kan ik wel onderscheiden maar de rest van zijn lichaam zit vreemd in elkaar. Aan de voorkant zie ik billen en voor de rest is het puzzelen. Het blijkt een kunstwerk te zijn van Norman Burket, opgebouwd uit elementen uit de (droom)wereld van De Vries: de cape van een stierenvechter, de tas van een tovenaar, de vleugel van een draak, de kop van een leeuw, het geraamte van een hand, de dreiging van een vulkaan en  het vuur van Spaanse dansen.

De beeldhouwer heeft gelijk: Hendrik de Vries is moeilijk in een oogopslag te vatten. Willem Wilmink heeft ook gelijk: De Vries is de moeite van het proeven waard. Maar om mij dat via mijn hoogtevrees af te dwingen vind ik vreselijk overdreven.