Archief ‘natuur’ categorie

Dringen in het museum

8 februari 2020

De schilder Claude Monet in zijn bloementuin in Giverny.

Al vier keer ben ik bij hem langs geweest op zijn mooie landgoed aan de Seine, maar nu hij een bezoek brengt aan Nederland kan ik natuurlijk niet wegblijven: Claude Monet, allereerste impressionist, onstuitbare kunstschilder, kleurengoochelaar. Maar de tijd dringt. Nog maar een paar weken en de tentoonstelling Monet – Tuinen van verbeelding wordt gesloten en reizen zijn reusachtige schilderijen terug naar huis. En -eerlijk gezegd– heb ik nog nooit één van die schilderijen in het echt gezien.

Claude Monet is een van mijn favoriete schilders. Ik bewonder hem om zijn lef, zijn werkdrift, zijn artistieke honger, zijn kunstzinnige genialiteit en omdat hij mij heeft laten zien hoe mooi mijn oerlelijke geboortestreek ook kan zijn. Hij bracht een deel van zijn huwelijksreis door in Zaandam en raakte er verliefd op de slome Zaan met zijn trage schuiten en zijn wiebelende weerspiegelingen. In mijn jeugd stonk de rivier als een rottende rat, maar op zijn schilderijen flirt de Zaan als een jonge schoonheid met het licht, het water en de lucht.

Niet alleen Monets schilderijen zorgen voor opzien, ook zijn levenswandel. Hij heeft een niet al te heimelijke relatie met Alice, de echtgenote van zijn weldoener, de kunsthandelaar Ernest Hoschedé, waardoor meerdere schilders zich van hem afkeren en er flink over hem wordt geroddeld. Monet lijdt er niet onder, zo lang hij maar een penseel in zijn hand heeft. Zijn werk levert nauwelijks iets op, Hoschedé gaat failliet en krijgt met vrouw en zes kinderen onderdak bij Monet. Die woont inmiddels in  Giverny, op het inmiddels wereldberoemde landgoed aan de Seine. Daar overlijdt  onverwachts en tot zijn  groot verdriet zijn  vrouw Camille.  Hoschedé, die al veel eerder uit  Giverny is vertrokken, sterft niet veel later. Monet trouwt dan met Alice.  Zijn zoon Jean trouwt later met de dochter van Alice, Blanche. Zij zal haar schoonvader liefdevol verzorgen als die oud en gebrekkig is en lijdt aan een hinderlijke oogziekte.

De tuinen van Monet: het drukste plekje van Normandië.

Het Monet-huis in Giverny is tegenwoordig een van de drukst bezochte plekken van Normandië, maar toen de kunstschilder er heen trok was het er nog stiller dan een zondagmiddag op onze Veluwe. Hij heeft zich in dit boerengat teruggetrokken om ongestoord de natuur te schilderen en creëert er een waar paradijsje met altijd bloeiende bloemperken en exotische waterlelies in verstilde vijvers. De boeren protesteren tegen de bizarre plannen van de schilder. De exotische planten zouden het water vergiftigen en hun vee doden.

Monet schildert er aan een stuk door ‘waterlandschappen’. Zijn wereld verschrompelt tot een kalme vijver, overspannen door een Japans bruggetje en met eindeloze weerspiegelingen. in honderden kleuren. Terwijl de kanonnen van de (eerste) wereldoorlog bulderen, is hij druk in de weer om acht gigantische doeken van de vijver te schilderen.  Hij schenkt ze aan de Franse staat in de hoop op een Monet-museum. Dat komt er niet, maar Monet blijft obsessief werken aan zijn gigantische schilderijen, tot op de dag van zijn dood. Onder grote publieke belangstelling wordt hij begraven, maar bloemen ontbreken. Bloemen plukken in zijn tuin vond Monet ‘heiligschennis’.

Een jaar later worden de acht panelen tentoongesteld in twee nieuwe ovalen zalen in het Orangerie-museum van Parijs, twee meter hoog en samen 91 meter lang. Er klinkt veel kritiek en afkeuring en allengs wordt het heel stil bij de waterlelies.

Het is dringen geblazen in het Haagse Kunstmuyseum.

Kunstmuseum Den Haag, donderdag 11.00 uur.

Dat is nu wel anders. Er staat een lange rij voor de kassa van het Kunstmuseum in Den Haag, maar ik loop die hele grijze sliert voorbij met mijn Museumkaart. Een suppoost wijst me terecht: ik moet terug naar Af, achter de rij aansluiten en bij de kassa een toeslag van € 3,50 voor deze expositie betalen. Het duurt ruim 20 minuten eer er een kostbaar stickertje op mijn Museumkaart is geplakt en ik eindelijk het museum mag betreden, naar binnen gestuwd door een grijze golf. de trap op, Monet – Tuinen van verbeelding binnen. Veertig internationale topstukken bijeen, juicht de folder. Plus 400 toeschouwers, voeg ik er aan toe. Er is geen doorkomen aan. Ik zie wat flarden en heb het snel gezien.

Nana’s van Niki de Saint Phalle stemmen je vrolijk.

Museum Beelden aan Zee, donderdag 12.00 uur.

Nog geen kwartier later suis ik per tram naar Scheveningen, de frisse, lege boulevard, het eigenwijze  museum Beelden aan Zee. Ook hier een toeslag van € 3.50 voor een stickertje en een kakofonie van kwetterende senioren. Een reusachtige groep grijze toeristen is er neer gestreken voor de lunch. Een buitenkansje! Als ik een beetje opschiet kan ik bijna in mijn eentje de bizarre, kleurrijke sculpturen van Niki de Saint Phalle op me in laten werken. Dansende, voluptueuze Nana’s in vrolijke badpakken. Daar wordt een mens weer blij van.

Babylijkjes gaan schuil achter haar sluier.

Niet alles is vrolijk. Er is een witte bruid met achter haar sluier tientallen babylijkjes. Niki had –op z’n zachtst gezegd– geen vrolijke jeugd. Ze is van aristocratische komaf, een rijke Franse vader (bankkier) en een Amerikaanse moeder. Als hun kapitaal verdampt door de beurskrach krijgt Niki de schuld van hun armoede. Vader is moeder ontrouw en vermaakt zich met moeders vriendinnen en Niki’s gouvernante. Moeder wil dat ze een rijke respectabele man zal trouwen. Vader pleegt ongeremde incest als ze borsten begint te krijgen, wil een minnares van haar maken. In de psychiatrische inrichtingen, waar ze uiteindelijk belandt, ontwikkelt  ze zich tot een vrije, onafhankelijke kunstenaar, die een machtige vrouw wordt in de door mannen gedomineerde kunstwereld.

De energieke senioren zijn uitgeluncht , fladderen opgewekt op de Nana’s af en maken een einde aan mijn overpeinzingen. Vlug naar buiten, blik  op de zee, ruimte om na te denken. Prangende vraag: is de Museumkaart een zegen of een vloek?

Museum Singer Laren, dinsdag 15.00 uur.

Met sombere voorgevoelens bezoek ik, dichter bij huis, de groot aangekondigde expositie Spiegel van de ziel in het Singer. Altijd interessant en uitermate rolstoelvriendelijk. Maar wat een opluchting: de zalen zijn dunbevolkt en fluisterstil. Aan de wanden spinnen de schilderijen van genot en laten zich behaagziek bewonderen. Zo willen ze het graag hebben. Ik ben de enige die de aangename stilte verstoor als ik de stemmen van de directeur en de gastcurator uit mijn audiotour al te luid laat klinken. Drie boze blikken is mijn loon. Wat een verrukking om zo’n museum zo dichtbij te hebben. Toch ook toegankelijk met Museumkaart en zonder toeslag.

In Singer Laren is het aangenaam rustig.

Museum Hilversum,  maandag 14.00 uur.

Nog dichter bij huis is onder veel mediabelangstelling nog een expositie geopend: de Zilveren Camera met de beste nieuwsfoto’s van 2019. Ik ben er een dag later met Museumkaart en geen toeslag. En ook geen kwetterende knarren. Doen ze ’s middags een dutje? Er heerst een aangename rust en ik krijg alle tijd en ruimte om de vaak schrijnende foto’s op me te laten inwerken. Vooral door het grote formaat  treft het beeld je als een bokshandschoen. Bijna levensgroot voltrekt het diepe leed zich voor je ogen. Een uittocht van duizenden vluchtelingen door een verre woestijn, grandioos vastgelegd door de camera van Eddy van Wessel. Oudtestamentische beelden in de wereld van nu.
En, vraagt een vrijwilliger als ik weg ga. Zeer indrukwekkend en zeer rustig, antwoord ik.

De Zilveren Camera: Immens leed trekt voorbij.

 

Zeegezichten

10 februari 2019

De zon gaat onder bij Anyer. Links onder de zon zien we vaag op de horizon de vulkaan Anak Krakatau.

We zijn met z’n achten, de bus is voor 36 personen. Alles aan het vehikel rammelt, deuren, ramen, stoelen, bagagerekken. De motor heeft een topsnelheid van bijna 36 kilometer per uur. De chauffeur – Idris is zijn naam – zit kaarsrecht achter het reusachtige stuur, zijn blik ver vooruit, alsof hij een ruimtevaartuig bestuurt. Iedere auto, van welke makelij dan ook,  haalt ons in, maar hem deert dat niet. Pelan pelan is zijn motto, rustig aan, en ja-ja zijn enige antwoord. Mag de airco aan? Wilt u stoppen in Banten? Ik wil een Panamahoed kopen in Tangerang? Ja-ja. Non-stop en rechtstreeks voert hij ons van Jakarta naar Anyer, ons allereerste tropische strand. We zijn nog net op tijd om de zon als een gouden bal in zee te zien verdwijnen. En met hem al onze stekeligheden en irritaties. We zijn beland in het paradijs!

We hebben vier royale, frisse en schone bungalows met ruime veranda’s, die alle uitkijken op het strand en de zee, de Straat van Soenda. In het aardedonker springen we met z’n allen poedelnaakt in de verkoelende golven, gierend en schaterend van de lach, uitgelaten als jonge honden. De zee is krachtig, rukt aan je lijf, kegelt je makkelijk om. Ria wordt beroofd van een waterschoen en even later Sonja ook. We malen er niet om. We voelen ons nog jonger dan we nog zijn. Als we afgekoeld en afgemat op bed vallen, horen we nog steeds de branding onvermoeibaar ruisen en grommen, als een valse hond.

Het mooiste gezicht in de hele wereld is het waar zee en land elkaar ontmoeten, elkaar bevechten, elkaar beminnen. En het allermooiste  is het waar de zee uitgeput aanspoelt op een breed zandstrand, schuldbewust zijn zakken leegt – schelpen, kiezels, kwallen  – en krachteloos terug glijdt onder de andere golven, die aan komen rennen als jonge honden.

Ik keek recht in het voorportaal van de hel en rilde van angst.

Ik was een jongetje van vijf toen ik voor het eerst de zee zag en me dood schrok.Wat een verschrikking! Angstaanjagender dan de oorlog, erger dan het gedreun van bommenwerpers, verlammender dan het gejank van sirenes, zenuwslopender dan marcherende moffenlaarzen. Het was een vroege voorjaarsdag, april 1946. Een schrille wind joeg over het verlaten strand. In het badpak van een nichtje en aan de vasthoudende hand van mijn vader moest en zou ik naar de brullende branding, dwars door hoge rollen rillend zeeschuim, tot de ijskoude golven mijn voeten likten. Daar hield vader halt en sprak plechtig: Kijk, knul, de Noordzee.

Ik keek in een immense ruimte zonder einde, waarin mijn ogen geen enkel houvast hadden. Een horizon was niet te zien. Water en hemel versmolten samen tot een ijle brei, het voorportaal van de hel, maar nog erger dan in  de bijbel. Ik stond oog in oog met een mateloos oergat, waarin je opgezogen kon worden en voor eeuwig kon verdwijnen zonder een spoor achter te laten. Rillend van angst klemde ik mij aan het enige houvast dat er was, het bovenbeen van mijn vader. 

De zee is een roofdier, altijd klaar
om uit te halen, toe te slaan,
te vermorzelen, te verzwelgen.

Sinds die verschrikkelijke dag heb ik een afkeer van de zee, hoe prachtig en verleidelijk die er ook vaak uit ziet. Ik vertrouw hem niet. De immense hoeveelheid water benauwt me. Water is slap, snel en super hecht. Het biedt geen weerstand, omsingelt je aan alle kanten, sluit alles af, tot je neus en longen aan toe. Het verstikt je meedogenloos en neemt je wiegend mee naar zijn duistere diepten. Hoe groot en hoe stevig het schip ook is, dat mij over het water voert, altijd zal ik denken aan de diepte onder het oppervlakte, dat dunne breekbare vlies tussen lucht en water. Hoe diep is het hier? Wat speelt zich er af? Wat zwemt er rond? Wat roest er weg aan vergane glorie? Wat zweeft er rond aan rot, roest, rotzooi, lugubere gruwelijkheden?

Het liefst bekijk ik de zee vanaf een strand of nog mooier vanaf een hoge rots, mits voorzien van een stevige balustrade. Het is prachtig om de zee te zien breken op de harde, onverzettelijke rotsen of uit te rollen op zachte zandstranden. De zee lijkt nooit te rusten, gaat maar door met zijn onduidelijke taak, wordt nooit moe  van dat beuken, woeden, klotsen, kabbelen, wiegen. Een schitterend gezicht maar nooit te vertrouwen. Net een roofdier, altijd op scherp om uit te halen, toe te slaan, te vermorzelen, te verzwelgen.

Prins Abdul Jalil poseert op het strand van Lee Lheu, waar de Nederlanders het sultanaat Atjeh binnen stormden.

Een lome zondagmorgen in Atjeh, zo’n 20 jaar geleden. Kinderen dollen op het strand van Ulee Lheu, het noordelijkste puntje van Sumatra, bijna het noordelijkste puntje van Indonesië. De blauwe zee strekt zich behaaglijk uit, schuift af en toe een mak golfje naar de kinderen toe. Prins Abdul Jalil heeft me naar deze historische plek gebracht. In 1873 viel het Nederlandse leger het sultanaat Atjeh binnen, het begin van een langdurige en bloedige strijd. ‘Hier, vanaf dit strand’, zegt de prins. Hij is trots dat hij nog Nederlands spreekt en leidt me een hele dag lang rond over het slagveld van weleer. Na afloop toont hij mij zijn hele familie en gaan we met z’n allen op de foto.

Acht jaar later, op tweede kerstdag 2004 stort een muur van water zich op dit lieflijke strand, stormt  het land in, vermorzelt alles wat hij tegenkomt, zaait dood en verderf. In een kort moment komen 170.000 Atjeeërs om het leven. Ook Abdul Jalil en zijn hele familie. De provincie Atjeh is het ergste slachtoffer van tsunami in de Indische Oceaan. Het leed is niet te overzien. Er staat bijna geen huis meer overeind. De rijst is van de velden gespoeld. De enkele visser die de vloedgolf overleefde vist in een immens massagraf,  zijn vangst is vet maar niemand lust het.

Het Tsunami Museum in Banda Aceh ziet er uit als een schip dat op het land gesmeten is. Het heeft zeer hoge muren, als de tsunami zelf, nauwelijks hoog genoeg om de namen van alle slachtoffers een plaats te geven.

Het strand van Anyer, waar wij destijds naakt in de golven spartelden, wordt vlak voor de afgelopen Kerst verplettert door een ziedende zee. De vulkaan Anak (baby) Krakatau, midden in de zeestraat tussen Java en Sumatra, ontploft en brengt de zee aan het koken. De tsunami teistert de hele kuststrook. Zo’n 500 mensen komen om het leven, 12.000 bewoners raken hun huis kwijt. De vakantiebungalows, van waar we uitkeken op een gouden zonsondergang,  zijn verwrongen tot stalen zerken. Nooit was het kerstfeest zo droevig.

De plek waar wij de zon majestueus onder zagen gaan veranderde in een hel.

Oprukkende bomen

31 maart 2017

Leuk die lente en al dat groen. En al die vrolijke vogelzang om je heen. Die witte wolken op dat hemelsblauw. Die zachte streling van wind op je wangen. Je voelt je meteen jonger, terwijl je toch net een grijze winter ouder geworden bent. De hele natuur oogt vrolijk en vriendelijk. Maar schijn bedriegt.

De Sint-Vituskerk met in de voorgevel het Christusbeeld en geheel link mijn favoriete boom.

Let op de bomen. Dat zijn wrede niets ontziende beulen. Vertrouw ze nooit en hou ze oplettend in de gaten. Dat is evenwel onmogelijk want ze doen hun kwalijke werk zo geniepig langzaam dat het blote oog hun beulswerk nauwelijks kan waarnemen. Hoe intens je ook kijkt, je ziet niets veranderen aan een boom. Maar kijk je een dag later,  dan – verrek! – is er een knop ontstaan en een centimeter tak bijgekomen. Terugduwen gaat niet. De kracht van een boom is gigantisch en laat zich niet stoppen. Bovengronds kun je het nog een beetje in de gaten houden, ondergronds gaan bomen maar hun gang. Onbespied, ongetemd en ongehoord sluipen hun wortels door de aardse duisternis, boren zich door de gresbuizen van het riool, drukken de straattegels omhoog, maken verraderlijke verkeersdrempels op ongewenste plekken. (meer…)

Good heavens!

31 augustus 2016
Lekker in het zonnetje.

Lekker in het zonnetje.

Zo, ik zit. Op een goddelijk plekje. Onder een goddelijk zonnetje. Op een heerlijke stoel, die zomaar voor me klaar stond. Ik schuif mijn Panama over mijn ogen en mijn gedachten wieken omhoog als leeuweriken. Samen kijken we omlaag en warempel: daar zit ik, duidelijk herkenbaar aan die witte hoed,  voor de deur van een cottage en omringt door een bonte parade van gele, rode en oranje bloemen. De deur is kaal en vergaan. De onderkant is opgevreten door de tijd, torren, knagers, beestjes. Zo’n deur waar de Fransen patent op lijken te hebben. Maar dit is niet de deur van tandeloze armoezaaiers. Dit is Kent, Engeland en de deur, als hij nog te bewegen valt, geeft toegang tot de South Cottage van kasteel Sissinghurst, wereldberoemd om zijn bloementuinen.

Deur van South Cottage

De verveloze deur van South Cottage

Ik heb niet zoveel met bloemen. Ik vind ze wel mooi, maar hun namen en hun families ken ik niet. Net zo min als ze mijn naam en mijn familie kennen. De tuinen zijn prachtig, maar ik maak geen buigingen om de naambordjes van al dat bloeiende schoon te lezen. Een bloem is een bloem is een bloem, nietwaar? (meer…)

Wij weten dat we hem hebben gezien!

24 februari 2016

Het toetsenbord kijkt me koel aan. Weet ik de code nog? Mijn vingers prikken de vier cijfers. De massieve deur springt traag los. We mogen erin, Agnes en ik. Nu op weg naar het Bosviooltje, gang links, gang rechts, weer een deur. Bedeesd druk ik op het knopje van de intercom.
Ja-a, vraagt de speaker. Ik antwoord dat we voor de heer Prins komen.
O-o, reageert de speaker overrompeld. En dan: ik kom er aan!
Een opgewonden verzorgster opent de deur en kijkt ons onrustig aan.
Wat vervelend, verzucht ze. Komt u van ver? Meneer Prins ligt namelijk nog in bed, begrijpt u?
Schrik geeft een vuistslag op mijn hart. Nee, natuurlijk begrijp ik het niet. Er is toch niets ernstigs aan de hand met Henk? Een hartaanval, een beroerte, een wanhoopsdaad? Waren we maar vorige week gekomen. Dat had ook gekund. En nu zijn we misschien te laat. Shit, beste Hendrik, wat is er met je?

Drukte in Oudeschild, de toenmalige toegangspoort tot Texel.

Drukte in Oudeschild, de toenmalige toegangspoort tot Texel.

(meer…)

Honeymoon

30 september 2015
De volle maan tovert met het licht.

De volle maan tovert met het licht.

Het is middernacht. Ik zwerf ik door de straten van mijn woonwijk. Om me heen cirkelt een klein wit spookje, op zoek naar interessante geurtjes.  De straten zijn stil en baden in het licht van de lantaarns en van de volle maan. Je zou er een boek kunnen lezen, maar dat heb ik net gedaan en op mijn nachtkastje wacht Kieft, de bestseller van Michel van Egmond. Ik heb geen haast en het hondje al helemaal niet. De nacht is mooi en geurig.

Althans voor een hond. Alle auto’s liggen braaf voor de huizen van hun baasjes te wachten op morgen als zij weer uitgelaten worden om hun CO2 uit te stoten. De lucht is nu zuiver en alle geurtjes op straat flirten als bedwelmende parfums. Het hondje draait alle kanten op. Het is om gek van te worden. Links, rechts, voor, achter, overal lonken verleidelijke sporen. (meer…)

Loslopende gastarbeiders

27 februari 2015
hooglanders

Ze zijn er eerder dan ik: twee Schotse hooglanders.

Er zou sneeuw liggen op de heide. Vandaar dat ik mijn camera heb meegenomen. Maar de zon is er eerder dan ik. En deze twee koeien nog veel eerder. Die lopen daar dag en nacht, weer of geen weer. Ik maak een foto van het stel. Van ruime afstand. Ik heb het niet zo op dieren die los rond lopen waar ik rond loop.

Hoe dichter je bij zo’n beest komt, hoe imposanter het wordt. Ruige haren, stevige poten, vervaarlijke hoeven, lange puntige horen, grote, zwijgende ogen en een ontzagwekkende hoeveelheid vlees. Zeshonderd kilo of meer. Beukt dat op je in dan is je kans op een vrolijke voortzetting van je wandeling geheel verkeken. Blijf op 25 meter afstand, waarschuwen borden aan de rand van de heide. Zelden ben ik zo gehoorzaam.

Ze horen thuis in Schotland maar zijn hier naar toe gehaald om het graaswerk over te nemen van onze eigen schilderachtige schapen, die frequenteren op de doeken van de Larense Anton Mauve. Volgens zeggen schilderde die twee schilderijen per dag. Eentje van het vertrek van de kudde en de tweede van de terugkeer. De internationale kunsthandel was verzot op deze taferelen. Voor de schilderijen waarop de kudde aan komt lopen, sheep coming, werd nog meer betaald dan voor die waarop alleen de konten van de schapen waren te zien, sheep going. Die schapen zijn verdwenen, maar in cows coming heeft nog geen schilder inspiratie gevonden, hoewel ze allemachtig stil kunnen staan en met een brede kwast makkelijk te vangen zijn. Natuurbeheerders zijn enthousiast over de Hooglanders. Het zijn goede grazers, niet kieskeurig, winterhard en zelden agressief. Zeggen ze. (meer…)

Het verhaal van Sonja

28 oktober 2013

Sonja was slank en bewoog soepel, sensueel zelfs. Het het liefste ging ze vlak voor je op het tapijt liggen om zich daar ongegeneerd en wellustig uit te rekken. Ze had prachtige donkere ogen, die je dan zo verlangend aankeken dat je uit je luie stoel kroop om haar zachtjes te strelen over haar gladde hermelijnen vacht.

Prachtige donkere ogen

Maar dat was haar niet genoeg. Dalmatiërs zijn speels, onvermoeibaar en vasthoudend. En voor haar was het pas goed als we uiteindelijk samen in het donker een stevige wandeling maakten; zij vooruit met haar vloeiende, ritmische gang en lange passen, ik langzamer, vol gedachten en verlangend naar mijn eenzame nightcap naast mijn luie stoel. Dat Sonja een schoonheid was, die zelfs modellenwerk deed voor reclamespotjes, zag niemand in de late avond. (meer…)

Munnekeburen

10 oktober 2012

De schelpen van het voetpad breken onder onze wandelschoenen. Het pad lijkt een sluipweggetje langs de losse huizen die hier hardnekkig staan te staan, ondanks de harde wind die de wilgen wiegt en aan de daken trekt. Maar eeuwenlang was dit de hoofdweg vanuit Spanga  naar het noorden, tot aan de dijk van de Tjonger. Bijna evenwijdig aan dit pad loopt de Grindweg, nu een asfaltweg. In Munnekeburen komen de twee  wegen zo dicht bij elkaar dat alleen de kerk met zijn begraafplaats er nog tussen past.

Het kerkje van Munnekeburen.

Wij, mijn broer en ik, lopen hier in de voetsporen van onze overgrootvader Auke Haven, arbeider-boerenknecht, in de hoop iets te voelen van zijn leven, zijn wereld en onze afkomst. Een onzinnig idee. Munnekeburen zwijgt als het graf en afgezien van af en toe een auto over de Grindweg is er geen mens te zien of te horen. Een groepje eenden zorgt voor het enige teken van leven. Het dorp is overhaast verlaten of iedereen zit muisstil binnen. Het hek van de kerk roept krijsend om hulp als we de begraafplaats betreden, maar niemand reageert.

(meer…)

Hei is mooi!

30 augustus 2012

Mooier was de heide nog nooit.

Op een kleine 1200 kilometers van mijn huis aanschouwde ik deze zomer de lavendelvelden van de Provence. Maar hoe goed die paarse sprietjes ook hun best doen, ze halen het niet vergeleken bij het spektakel dat zich op nog geen kilometer van mijn huis afspeelt. De Gooische Noorderheide staat maniakaal met vurig violet te smijten alsof Vincent van Gogh nog overtroffen moet worden. Wat een kleur. Zelden zag ik zo veel en zo uitbundig paars joelen in mijn ‘achtertuin’.

Die heide was voor de schrijver Frederik van Eeden reden om hier te gaan wonen en liet er zijn kleine Johannes rond zwerven:
“Johannes ging aan den weg zitten, tusschen de donkere heide met de miljoenen kleine purperen bloempjes (..) het was prettig zoo vrij te zijn en zoo alleen en vertrouwd, te huis in het open veld. liefst bleef hij buiten slapen, in het kreupelhout.”

Tijdgenoot Lodewijk van Deyssel was ook dit niet met Van Eeden eens. Volgens die mopperkont “.. is de bloeiende heide niet mooi, omdat dat violet op licht paarsch, een lelijke kleur is. De bruine heide, met hier en daar iets fel roods er tusschen, is mooi.”

Van Deyssel heeft de zomer van 2012 niet mee mogen maken, anders had hij onmiddellijk zijn mening moeten herzien.