Dooie dichter opgegraven
Een frisse herfstwandeling om je bloed sneller te laten stromen en kleur te brengen op je wangen. Achterhoek, Berkelvallei, natuurgebied Het Elger. Oud bos, goudgeel lover, flonkerende paddenstoelen, wegtrekkende kleuren, diepe zonnestralen en regenplassen als toverspiegels. Het is er stil en kil. Als een sterfbed. De herfst lijkt ons vooruit geslopen te zijn om de voorbije zomer te smoren onder een zachte deken van vocht en geur. De bomen schrikken zich rot. De bladeren verschieten van kleur, laten los en dwarrelen angstig spartelend omlaag naar hun massagraf. Een verre specht hamert een doodskist dicht.
Onze schoenen sompen in het vocht. We verliezen de weg. De witte theekoepel, waarheen we willen, is weg, alsmede het voetveer, waarmee we ons over de Berkel moeten trekken. Als een van ons zomaar omvalt op de zachte maar natte bladeren, keren we om, weg uit dit muffe knekeloord. We haasten ons naar het dorp, waar we onze auto hebben geparkeerd aan de voet van een kerktoren, die van heinde en verre niet te missen is.
De koffie is heerlijk in het landhotel, dat zich buitenissig De Hoofdige Boer heeft gedoopt. De enthousiaste dame die ons bedient prijst de streekgerechten en –producten aan, die in de gelagkamer trots staan uitgestald, maar de koffie is ons voldoende. Om haar niet al te zeer teleur te stellen prijzen wij de fraaie omgeving en de landelijke rust rond het ons onbekende dorpje.
Waar we dan vandaan komen, vraagt de dame verwonderd.
Uit het Gooi, antwoorden we naar waarheid.
Nou, Matthijs van Nieuwkerk kent het anders wel, sneert de dame, die is hier stamgast.
Met de belofte dat we beslist nog eens terugkomen, verlaten we De Hoofdige Boer. Dat doen we deze zomer. Maar dan biedt de voet van de kerktoren nauwelijks nog parkeerplaats, zoemen e-bikes als bezige bijen in het rond, rennen serveersters heen en weer tussen terras en landhotel De Hoofdige Boer, is de oude mosterdmakerij uitgebouwd met roestgrage stalen platen tot een gloednieuw museum, STAAL genaamd, is het landhotel uitgebouwd met twee luxe zorgappartementen en zijn er in het dorp drie starterswoningen bij gekomen.
Het dorp draagt de naam Almen, een wonder van een woord, dat smeekt om er mee te rijmen en te dichten: psalmen, galmen, palmen, talmen, walmen, zalmen, halmen. Ik ben benieuwd waarom dit boerendorp een gloednieuw staalmuseum heeft en zoek naar het VVV. Dat blijkt zich in de hal van museum STAAL te bevinden. Een medewerkster legt me vriendelijk uit, dat STAAL een samenvoeging is van Staring en Almen. Staring? Was dat niet een dichter van een paar honderd jaar geleden? A.C.W. Staring? Ja, ik heb weleens gedichten van hem gelezen. Maar welke dan? Niet iets dat stevig is blijven hangen.
Is een vergeten dichter als A. C. W. Staring echt een museum waard? Of probeert Almen een oud lijk dat hier bijna twee eeuwen in de grond heeft gelegen commercieel uit te buiten? Het museum noemt zich ‘een ode aan de dichter en landbouwbouwkundige’, die ACW was en, ‘een Staring-ervaring’. Ik ga het museum niet in. Het kost € 7.50 per persoon, mijn auto staat beroerd geparkeerd en we willen lunchen, maar bij De Hoofdige Boer is het te vol. Ik ga thuis wel googelen. En dat gedicht schiet me vast wel weer eens te binnen. Met de belofte dat ik beslist nog eens terugkom, verlaat ik museum STAAL.
Anthony Christiaan Winand Staring leefde van 1767 tot 1840, was een geleerd man met verschillende universitaire opleidingen, zo leert Google mij. Na de dood van zijn vader werd ACW landheer van de Wilchenborg. een landgoed dat pa kocht, nadat die schatrijk uit de Oost was teruggekeerd. De manier waarop ACW het land beheerde was voor die tijd zeer bijzonder. Hij had ook oog voor zijn medemens. Hij liet een school
bouwen voor de kinderen van zijn landarbeiders, eveneens voor die tijd zeer bijzonder. Maar hij blonk vooral uit als romantisch dichter. Na zijn dood liet zijn jongste dochter de Staringkoepel bouwen, de witte koepel waar wij destijds naar zochten.
Bekende gedichten van ACW zijn de Jaromir-cyclus, Marco en De Hoofdige Boer (aha!), wat koppige boer blijkt te betekenen, maar het gedicht waar ik naar zoek vermeldt Google helaas niet. Wel kom ik en passant aan de weet dat Matthijs van Nieuwkerk al 12 jaar in Almen woont en volgens zijn eigen woorden bij het dorp hoort. En ik kom de vaag bekende regels tegen: Sikkels klinken, sikkel blinken. Ruischend valt het graan, die deel uit maakten van het liedboek ‘Kun je nog zingen, zing dan mee!’, onmisbaar als we vroeger in jeugdverband recreëerden onder Gods blote hemel, maar wat er gebeurde nadat het graan ruisend was gevallen, heb ik geen idee meer. Google heeft het antwoord: Zie de bindster gaâren! Zie, in lange scharen, Garf bij garven staan!
Mijn kwartje valt pas als ik een van mijn oudste dichtbundels in handen heb: Ongerijmde Rijmen, een Prisma-pocket uit circa 1953. Daar vind ik het gedicht dat mijn zwager en veelvuldig reisgenoot dikwijls reciteerde zodra de term ‘bereisde Roel’ viel. Met olijke ogen en plechtige stem klonk het dan:
Bereisde Roel zag op zijn tochten
Geweldig veel! Twee Bullebijters vochten,
Voor ’t wijnhuis, in een kleine Poolsche stad,
Terwijl hij juist aan ’t venster zat:
‘Zulk vechten, Menschen! – Zij verslonden
Malkander letterlijk! Met iedere hap, ging oor
Of poot er áf – en glad als vet er dóór!
Ons scheiden kwam te laat! wij vonden
Het restjen:- op mijn eer,
De staarten, en niets meer.
Het gedicht heet Het Hondengevecht en we vonden het altijd een goeie grap, maar om de grappenmaker met een heus museum te eren vind ik wel heel veel eer. Maar ik spreek zonder kennis van zaken. Ondanks mijn belofte heb ik museum STAAL nog steeds niet bezocht.