Hoed af
Hé cowboy, roepen kinderen vaak naar mijn Borsalino maar de vriendelijke vrijwilliger in de open kerkdeur zwijgt. Buiten dreigen donkergrijze regenwolken. Meedoen aan Open Monumentendag is daarom onontkoombaar. Nooit was er een betere reden voor een kerkbezoek, maar katholieke kerken roepen een ingebakken weerstand op. Orgelklanken en de wierookgeuren zweven als sirenen om mij heen, reden genoeg om om te keren en de roomse poppenkast te laten voor wat ze is. Maar de eerste druppels slaan al neer op de klinkers voor de kerk.
Een grootse ruimte strekt zich voor me uit. Vriendelijk kunstlicht laat de bakstenen gewelven blozen. Hoog en spits staan ze op elkaars schouders. De hoogste rij buigt naar elkaar toe, als acrobaten in een sensationele circusact. Ze raken elkaar op een hoogte van zo’n dertig meter. Tien meter daaronder zweeft Jezus door de ruimte, armen gespreid en vernageld aan een kruis, als een V-2 gelanceerd vanuit het glanzende altaar, schuin onder hem. Een vrouw voor mij slaat een kruisje.
Wat moet ik met mijn hoed, bedenk ik nu. Afzetten of ophouden? Een hoed staat beter op je hoofd dan in je hand. Het is ook niet zomaar een hoed, het is een Borsalino, een ontwerp van de vermaarde Italiaanse hoedenmaker Giuseppe Borsalino, gemaakt van kostbaar konijnenhaar en met de hand uit één stuk vervaardigd, hoofdgedeelte en hoedrand. Zo licht als een veertje, fluweelzacht en dik aan de prijs. Maar wat vinden de zwevende Jezus en al die toekijkende heiligen ervan? Ik draai mij om en loop de kerk uit. De vriendelijke vrijwilliger in de open kerkdeur staat er nog.
‘Wilt u de toren beklimmen’, vraagt hij. ‘Maar het is wel een flinke klim en de trappen zijn steil.’ ‘Maar niet verder dan de wijzerplaten’, verklaart de vrijwilliger. Die staan op 47 meter hoogte. Het zijn 174 treden, maar je wordt beloond met een groots uitzicht over het Gooi.
‘Het kan er flink waaien’, waarschuwt de man, ‘dus pas op uw hoed.’
‘Nee, ik wil de toren niet in. Ik wil de kerk in. Moet ik dan mijn hoed afzetten?’
‘Wat u wilt, meneer. Het maakt mij niet uit.’
‘Ik bedoel: is het ongepast als ik hem op houd?’
‘De kerk staat open en iedereen mag naar binnen, met of zonder hoed.’
Voor duidelijke antwoorden moet je kennelijk niet in de kerk zijn.
‘Wie heeft trouwens bepaald dat het ongepast is om je hoed op te houden als het plechtig wordt?’
‘Ik zou niet weten waar het vandaan komt’, zegt de vrijwilliger. ‘Niet uit de bijbel, volgens mij.’
Hoeden en andere hoofddeksels sieren een plechtigheid juist op, vind ik. Bederft een koning de sfeer als hij zijn kroon ophoudt, een minister zijn steek, een generaal zijn pet? Maar de vrijwilliger heeft geen zin in een discussie. Hij gaat over tot laatste zinnen.
‘Vrouwen moesten vroeger juist wèl een hoed opzetten’, verklaart hij. ‘Het is allemaal flauwekul, meneer. Doet u maar net als de paus. Die zet ook zijn mijter niet af als hij een kerk binnen gaat.’
Het dragen van hoeden zit in onze familie-genen. Mijn vader droeg altijd een hoed, zelfs aan tafel. Mijn ene opa had een bolhoed, mijn andere opa een grijze gleufhoed, net als veel van mijn ooms. Mijn overgrootvader was uitvaarder om de bijverdienste en de hoge zwarte hoed.
Een hoed vraagt moed, zegt mijn broer. Hij koopt meer hoeden dan hij draagt. Samen scoorden we in Laren een spetterende panamahoed, maar het duurde een jaar voor hij hem opzette. Zodra je een hoed opzet, voel je een geheel ander mens en je denkt dat de hele wereld je ziet. Geen enkel ander hoofddeksel evenaart dat gevoel. Natuurlijk val je op met zo’n witte panama op je hoofd, maar een panama is niet zo maar een hoed, het is een officieel erkend kunstwerk. Een panama is met de hand gemaakt van uiterst dun stro van de toguillapalm, die in het kustgebied van Ecuador groeit. Dat een hoed die in Ecuador wordt gemaakt bekend staat als panamahoed, komt door de Amerikaanse president Roosevelt. De superlichte comfortabele hoeden werden veel gedragen door de arbeiders die destijds in de hitte en het zand het Panamakanaal groeven. Roosevelt zette ook zo’n hoed op zijn hoofd toen hij de werkzaamheden bezocht en zette hem nooit meer af. Onlangs heeft de UNESCO de kunst van het weven van panamahoeden erkend als immaterieel cultureel erfgoed. Vanaf de prachtige kerkramen kijken zoveel heiligen vroom op mij neer dat ik mijn hoed toch maar in de hand hou bij het bekijken van het grootse interieur. Plaats voor 1800 kerkgangers. Het heeft de kaalslag van de jaren ’70 overleefd en riekt nog volop naar het rijke roomse leven. De gebrandschilderde ramen zijn voornamelijk van Frans Nicolas – de opa van Joep – en werden een aantal jaren geleden volledig gerestaureerd. Zelfs tegen de donkergrijze lucht geven ze een warme gloed.
Ik speur naar Sint-Vitus maar zie hem niet. Hij is nogal populair in het Gooi. Blaricum, Blauwhuis en Naarden hebben Vituskerken, Hilversum heeft er zelfs twee. Heeft hij iets met de vitusdans te maken? Ik durf de vrijwilliger niet opnieuw lastig te vallen, bang dat hij een hekel gaat krijgen aan mannen met hoeden. Bovendien is de regen gestopt en kan mijn Borsalino een buitje wel aan. Die is namelijk gegarandeerd waterdicht. Ik groet de vrijwilliger met een tikje tegen mijn hoed en keer Sint-Vitus de rug toe. Gegoogled: |
21 september 2013 om 13:58
Petje af (of eigenlijk: ‘hoed af’) voor deze prachtige beschrijving (met een knipoog) van dit monumentale gebouw. De 2e helft der 19e eeuw waarin de RRL (rijke roomse leven) architecten in de lage landen eens lekker ‘uitpakten’.
24 september 2013 om 10:08
Prachtig verhaal en prachtige kerk!
21 november 2013 om 15:32
Ik neem mijn Mayser hoed af voor deze beschrijving. In een woord geweldig!
2 september 2014 om 16:59
Vandaag begonnen met het lezen van enkele van je stukjes.
Zomaar wat eruit gepikt. Mooie beschrijving over je ‘noodgedwongen’
bezoek aan de Vituskerk. Toen ik nog in Hilversum woonde zag ik de trotse toren vanuit mijn achterraam.
Geschiedenis, persoonlijke beleving en eenvoudige, alledaagse handelingen zijn mooi met elkaar verweven.
Doet me ook denken aan de achternaam van een hele, vrolijke, lieve vrouw…