Honeymoon
Het is middernacht. Ik zwerf ik door de straten van mijn woonwijk. Om me heen cirkelt een klein wit spookje, op zoek naar interessante geurtjes. De straten zijn stil en baden in het licht van de lantaarns en van de volle maan. Je zou er een boek kunnen lezen, maar dat heb ik net gedaan en op mijn nachtkastje wacht Kieft, de bestseller van Michel van Egmond. Ik heb geen haast en het hondje al helemaal niet. De nacht is mooi en geurig.
Althans voor een hond. Alle auto’s liggen braaf voor de huizen van hun baasjes te wachten op morgen als zij weer uitgelaten worden om hun CO2 uit te stoten. De lucht is nu zuiver en alle geurtjes op straat flirten als bedwelmende parfums. Het hondje draait alle kanten op. Het is om gek van te worden. Links, rechts, voor, achter, overal lonken verleidelijke sporen.
Wifi is haar naam en dat ik met haar door de nacht dool komt omdat haar baasje op huwelijksreis is, ver weg in Zuid-Afrika. Wie een kind heeft, heeft klusjes. Wifi is een echte Maltezer, nauwelijks 3 kilo zwaar en 20 centimeters hoog; levendig, speels, zacht, volgzaam, intelligent en aanhankelijk. Alleen onbevreesd is ze niet. Ze kan onbedaarlijk schrikken van bijna niets. Dat heeft waarschijnlijk te maken met haar verleden.
Op een koude winteravond dribbelde Wifi ons leven binnen. Dat gebeurde in Houten, waar dochterlief met haar aanstaande nog even wat boodschappen wilde doen. Daar liep het witte spookje geheel alleen en onzeker rond. Tot zij aandacht kreeg van mijn dochter Jolanda. Als een volleerde circusartiest ging het hondje onmiddellijk op zijn achterpoten staan, terwijl zij met haar voorpoten aandoenlijke zwembewegingen maakte. Een succesvolle act. Wie kan zoveel theater weerstaan? Navraag leerde dat het hondje door een onbekende in de kinderboerderij was gedumpt, maar daarna door een medewerkster weer over het hek was gezet, helemaal alleen in een grote, donkere, koude wereld.
Het hondje mocht mee naar het huis van Jolanda tot zijn baasje gevonden was. Het baasje werd niet gevonden, hoeveel navraag ook werd gedaan. Er was een chip geïnjecteerd maar de bijbehorende gegevens waren nooit ingevuld. Ondertussen scherpte het hondje zijn act nog eens aan en oefende zich in onweerstaanbare blikken. Twee grote donkerbruine ogen met zwarte oogranden, die je smachtend aankijken, wie moet dan niet smelten? Het hondje mocht voor altijd blijven. En kreeg een nieuwe naam.
Ik houd niet van honden, zelfs niet van Wifi, maar ik kan niet begrijpen dat je zo’n alleraardigst, enthousiast mensenvriendje zomaar over een hek gooit om er van af te zijn. En ik ben Wifi nu dankbaar dat zij mij deze prachtige nacht in trekt. De maan is voller en groter dan ooit. Over een paar uur zal hij naar bloed kleuren, gadegeslagen door duizenden nachtbrakers. Niet door mij. Ik vind het nu al sprookjesachtig en mijn eigen woonwijk betoverend mooi. Geen mens op straat en niets dat afleidt van de schoonheid van de villa’s, scholen, kerken en plantsoenen, waartussen ik woon. Prachtig zijn ze, de strakke lijnen en vormen, de ornamenten, het metselwerk, de hoge toren van de Snelliusschool, het ronde raam van de voormalige kleuterschool. Niet alles heeft Dudok bedacht, wel alles geïnspireerd en gecontroleerd.
Op de Simon Stevinweg tilt Wifi haar pootje op. Nu is het afgelopen met dromen. Ik moet goed opletten of het pies of poep is. Het gras is er hoog en onregelmatig. In de jaren ’50 kwamen horden toeristen van heinde en verre hierheen om de kleur en fleur van Tuinstad Hilversum te bewonderen. Zoiets moois was nergens te zien. ‘Het is alsof we voor het eerst begrijpen wat een plantsoen is’, schreef Tussen De Rails in 1953. ‘Een plantsoen is hoofdzakelijk een gazon, zo groen, zo glad, als het mooiste tapijt dat Hilversums wevers ooit hebben gemaakt. Met bloemen in zoveel kleuren als een Larense schilder ooit op zijn palet had.’
Hilversum had zich dat jaar extra mooi gemaakt om zijn reputatie van tuinstad te heroveren na de grauwe oorlogsjaren. Boom-, vijver- en bospartijen waren kunstig uitgelicht en overal tussen de duizenden eenjarige snijbloemen, aangevoerd uit de gemeentelijke kwekerij, stonden verlichte paddenstoelen. ‘Weet u dat de Amerikanen niet geloven dat hier ook arbeiders wonen’, meldde de Hilversumse plantsoenmeester trots. De ‘keten van licht’ trok in vijf weken 750.000 bezoekers.
Sprookjes duren nooit lang en gelukkig en tijden veranderen. In de jaren ’70 werden plantsoenen niet langer beschouwd als fleurige ornamenten in een woonwijk, maar meer als voetbalveldjes en hondenuitlaatplekken. Bovendien raakte het geld op. Er werd steeds minder vaak gemaaid en gesproeid. Bloeiende planten werden vervangen door gras en heesters. Het middenplantsoen in de Simon Stevinweg moest er als eerste aan geloven. Nu razen strijdlustige machines met brute kracht een of twee keer per jaar door het plantsoen om alles weer strak in gelid te dwingen.
Wifi huppelt uit het gras. Ik tuur tussen de grassprieten. De maan licht bij. Twee warme bolletjes verdwijnen in mijn poepzakje. Om de hoek is een afvalbak. Tevreden wandelen we naar huis, het sprookje van de nacht uit, Wifi en ik.
29 oktober 2015 om 18:28
Mooi verhaal Jelte, ik zie jullie helemaal voor me, jij en Wifi.