Kleine ceremonie
Een doorgaande weg, een paar zijstraten die neerdalen, een aantal dat omhoog klimt. Robion, Frankrijk is het hier. Wij gaan omhoog, naar Café des Sports aan het dorpsplein met de eenzame soldaat, wakend over de glorieux defenseurs. Wij zijn benieuwd of de patron nog steeds de lekkerste koffie uit de hele streek serveert. Er zijn bescheiden hekken op de weg geplaatst. Er is een petite céremonie, legt de toezichthoudende gendarme uit. Het is misschien lastig om te parkeren, maar verder pas de problème.
Café des Sports heeft zijn terras uitgebreid, het meisje van twee jaar geleden is een vrouw geworden, de koffie is nog steeds een omweg waard. Vandaag hangen er vlaggen boven de deur van de mairie, maar de soldaat op zijn sokkel kijkt nog steeds onbewogen voor zich uit, alsof hij niets te maken wil hebben met de kleine plechtigheid, die beneden hem staat te gebeuren. Zijn gedachten reiken niet verder dan 1914 – 1918, de grande guerre en maarschalk Pétain, toen Frankrijks jonge mannen massaal kapot geschoten werden op de onverzadigbare slagvelden. Tienduizenden, honderdduizenden, uit het kleine Robion alleen al 79 kerels.
Vandaag is het 18 juni. 74 jaar geleden lag Frankrijk op apegapen na de Duitse Blitzkrieg die door het land was geraasd. Maarschalk Pétain, de onverwoestbare held van WO1, was overdonderd en wilde Frankrijk overgeven aan zijn aartsrivaal. Maar een onbekende brigadegeneraal met een neus als een strijkbout en heupen als een vrouw wist naar Londen te vluchten en binnen een dag verontwaardigd plaats te nemen achter de microfoon van de Engelse radio. Zijn naam was Charles de Gaulle en zijn plan leek idioot. Hoeveel Fransen luisteren naar een Engelse radio? De Gaulle riep zijn landgenoten op door te vechten, niet te capituleren.
’Is de hoop gedoemd te verdwijnen? Is de nederlaag definitief? Nee!’
Zijn toespraak werd één van de beroemdste en alom gehoorde uit de Franse geschiedenis. De Gaulle werd door Pétain wegens desertie ter dood veroordeeld, maar zou pas in 1970 in zijn eigen huis, vredig tijdens een spelletje patience overlijden, als één van de grootste staatslieden van zijn tijd.
Ieder jaar wordt het Non van De Gaulle in het hele land herdacht, zij het op steeds kleinere schaal. Het groepje dat zich voor het gemeentehuis verzamelt is niet groter dan een man of twintig. Ik tel slechts vijf oud-strijders door hun blikkerende onderscheidingen. De rest is notabele, gemeenteraadslid, ambtenaar of echtgenoot.
De pastoor ontbreekt. Zijn werk zit erop. Hij heeft een mis gehouden en bewaakt nu zijn kerk als een fort. Er is de laatste jaren zoveel uit het godshuis gestolen dat de pastoor het interieur op een website heeft gezet en hij niemand zijn kerk meer binnen laat zonder geldige reden. Maar nu staat de deur nog open en ijsbeert hij in spijkerbroek door het gebouw, nog nagenietend van zoveel volk bij zijn mis. En nu nog toeristen ook. Hij wijst op het witte orgeltje, rechts van het altaar. ’Uit Holland’, verklaart hij. En even later met een plastic map in zijn hand: ’In 1978 gebouwd door firma S. de Wit & Zn uit Nieuw-Vennep, Pays-Bas, ingezegend in 2011.’
De groep oud-strijders staat stram in de houding , hun vlaggen fier geheven. De oudste draagt een brede zwarte alpinopet, zoals ooit alle Fransen droegen. Het volkslied klinkt, de gedachten fladderen naar het verleden, naar 1940.
Aux armes, citoyens!
De man met de baret sloot zich na het Non van De Gaulle meteen aan bij het verzet. Hij heeft het overleefd, vijf anderen uit zijn dorp niet. Hij staart voor zich uit. Waar denkt hij aan? Aan hen? Aan de smart van de strijd, aan de bevrijding, aan de jaren daarna, aan de idealen, die smoorden onder de terreur van de welvaart en de meedogenloze consumptiemaatschappij?
Het volkslied wordt overstemd door een yup die luidruchtig zijn dikke auto start. Raampjes open. Zijn muziek bonkt hard over het plein als hij met vol gas wegrijdt in een wolk van herrie. Het lijkt een provocatie, maar de groep bij met monument trekt zich er niets van aan. Als de Marseillaise ten einde is, koerst het gezelschap bedaard naar de mairie, waar de glazen ongeduldig staan te wachten. De gendarme van zonet rolt de vlaggen op, die rond het monument waren geplaatst.
De kleine ceremonie zit er weer op voor een jaar.