Loslopende gastarbeiders

hooglanders

Ze zijn er eerder dan ik: twee Schotse hooglanders.

Er zou sneeuw liggen op de heide. Vandaar dat ik mijn camera heb meegenomen. Maar de zon is er eerder dan ik. En deze twee koeien nog veel eerder. Die lopen daar dag en nacht, weer of geen weer. Ik maak een foto van het stel. Van ruime afstand. Ik heb het niet zo op dieren die los rond lopen waar ik rond loop.

Hoe dichter je bij zo’n beest komt, hoe imposanter het wordt. Ruige haren, stevige poten, vervaarlijke hoeven, lange puntige horen, grote, zwijgende ogen en een ontzagwekkende hoeveelheid vlees. Zeshonderd kilo of meer. Beukt dat op je in dan is je kans op een vrolijke voortzetting van je wandeling geheel verkeken. Blijf op 25 meter afstand, waarschuwen borden aan de rand van de heide. Zelden ben ik zo gehoorzaam.

Ze horen thuis in Schotland maar zijn hier naar toe gehaald om het graaswerk over te nemen van onze eigen schilderachtige schapen, die frequenteren op de doeken van de Larense Anton Mauve. Volgens zeggen schilderde die twee schilderijen per dag. Eentje van het vertrek van de kudde en de tweede van de terugkeer. De internationale kunsthandel was verzot op deze taferelen. Voor de schilderijen waarop de kudde aan komt lopen, sheep coming, werd nog meer betaald dan voor die waarop alleen de konten van de schapen waren te zien, sheep going. Die schapen zijn verdwenen, maar in cows coming heeft nog geen schilder inspiratie gevonden, hoewel ze allemachtig stil kunnen staan en met een brede kwast makkelijk te vangen zijn. Natuurbeheerders zijn enthousiast over de Hooglanders. Het zijn goede grazers, niet kieskeurig, winterhard en zelden agressief. Zeggen ze.

hooglanders2

Ze hebben een woest uiterlijk, maar ze zijn niet agressief, wordt beweerd.

Zelf heb ik ook een stel gastarbeiders voor me werken, Witblauwe Belgen. Ze grazen op de weilanden  rond kasteel Groeneveld en vanachter een degelijke afrastering kan ik daar een wellustige blik werpen op mijn toekomstige biefstukken en entrecotes. De boerin zorgt goed voor ze. Ze hebben een goed leven en ik heb aan het eind daarvan een eerlijk stuk vlees op mijn bord. De Witblauwen zijn een kruising van een Belgische melkkoe en Engels Derham vleesvee en leverden zulke enorme dikbillen op, dat ze niet meer normaal konden bevallen. Dat is de boerin nu aan het terug fokken. De meeste van haar koeien kunnen nu normaal kalveren en dat smaakt extra lekker.

Verder heb ik niet zo veel met een koe, behalve ontzag. Een koe is een nogal onbeholpen beest. Er gaat geen energie van uit. Het dier graast met lome bewegingen. Het verplaatst zich met een onbegrijpelijke tegenzin, laat zich onbeholpen door de knieën zakken als het aan het herkauwen moet en krabbelt uren later weer overeind op een manier die me onmiddellijk aan mijn reumatische grootvader doet denken.

De fut is er helemaal uit bij koeien. Ze gedragen zich als patiënten op de gesloten afdeling van een verpleeginrichting. Ze hebben zich geschikt in de gang van zaken en hun onvermijdelijke lot. Op kortstondige oplevingen na. Zo heeft in de Ourthe-vallei een aanzwellende kudde mij eens honderden meters met grote ogen gevolgd als was ik een godenzoon die over water liep en heeft me nog minuten lang nagekeken, toen een afrastering hen een halt toeriep. Afrasteringen zijn een geweldige uitvinding. Ze voorkomen dat je voort moet gaan met ruim honderd runderen in je kielzog die het wonder willen aanschouwen van een wezen dat zich op twee benen voortbeweegt. Dat is trouwens wel een nadeel van koeien, dat ze altijd met velen zijn. Een andere nare eigenschap is die irritante nieuwsgierigheid.

Als er iets te zien is, komen koeien er massaal op af.

Als er iets te zien is, komen koeien er massaal op af.

Ik was 6 jaar toen mijn broer en ik logeerden op een boerderij in het verre Friesland, waar ze onbegrijpelijke gebruiken hadden en een onbegrijpelijke taal spraken. Ze hadden ook een paard-en-wagen, waarmee we naar een weiland buiten het dorp reden. Dat was leuk, want het paard zat aan alle kanten vast met leren riemen. Evenwel liepen er in het weiland twaalf koeien vrijelijk rond. Ik bleef daarom maar eenzaam in de kar zitten om over de melkbussen te waken, terwijl mijn broer en mijn omke de beesten gingen melken.

Maar de koeien die gemolken waren kwamen nieuwsgierig mijn kant opgeslenterd. Uit voorzorg ging ik in het midden van de kar op zo’n melkbus zitten. De koeien dromden aan alle kanten om het wiebelige voertuig, waardoor ik heftiger dan ooit tevoren wenste dat ik weer veilig thuis was, zonder de blosjes op mijn wangen die ik hier in deze onzalige omgeving moest op doen. De opdringerigste koe van het stel stak zijn gigantische kop over de rand van de kar en keek mij met zijn oneindige oog zo diep en zo langdurig aan, dat ik vreesde door dat oog met huid en haar opgezogen te worden en in een donker gat voor eeuwig te zullen verdwijnen.

Ik wist niets dapperders te doen dan me absoluut niet te bewegen en terug te kijken in dat vreselijke oog. Dat staren duurde eeuwen, alsof de tijd was stilgezet, maar uiteindelijk sloeg het beest zijn oog neer, haalde diep adem en loeide zo hard en diep dat ik vreesde dat het einde der tijden was aangebroken. Wat een geluid! Maar gelukkig gebeurde er niets anders dan dat de koe zich verachtelijk omdraaide en traag wegliep. Ik was gered, maar bleef toch nog geruime tijd volharden in mijn onbeweeglijke houding.

Een koe heeft prachtige, maar niet te peilen ogen.

Een koe heeft prachtige, maar niet te peilen ogen.

Dat oog is me nog heel lang aan blijven kijken en heeft me doen begrijpen waarom de koe als heilig wordt vereerd. Achter dat oog begint een nieuwe, niet te doorgronden wereld. Ik begin steeds sterker te vermoeden dat koeien oneindig veel meer weten dan wij, dat zij de geheimen in zich dragen van zaken en dingen, waarvan wij nog niet eens het bestaan vermoeden. Dat zij met die alziende ogen alles van ons kunnen zien en alles van ons weten. Dat het de grootste denkers zijn die op onze planeet rondlopen en gemakkelijk met ons zouden kunnen praten, als wij niet zo’n inferieur soort wezens waren. Wij zouden hen toch niet kunnen begrijpen, want daarvoor is de kloof te groot en te diep.

Dat ze over enkele jaren op mijn etensbord liggen, maakt ze niets uit. Ze kennen de zesde dimensie en alle gaten in het heelal. Ze weten precies hoe het zit. Ze lopen al sinds mensenheugenis kalm te filosoferen op deze heide en dat zullen ze blijven doen tot in lengte der tijden. Ze gedogen de wandelaar die binnen de 25-meterzone een foto van ze maakt. Ze lezen in mijn gezicht hoeveel ontzag ik voor hen heb en weten dat ze hun puntige horens niet hoeven te gebruiken. Lezen ze ook dat ik die enge horens totaal misplaatst vind op de stille, vredige heide? Ik heb niets tegen buitenlanders, maar geef mij maar schapen.

Laat een reactie achter

*
Om te voorkomen dat er veel nep reacties worden geplaatst is deze code verplicht
Anti-Spam Image