Ontsnapt als dwangarbeider – 2
Jan, 19 jaar, is in Hilversum opgepakt bij de grote razzia van 1944 en wordt als vee naar het Sportpark gedreven. Ontsnappen lijkt onmogelijk.
Het Sportpark werd één deinende mensenzee, volgens een boek, dat Jan me uitleende en dat volgens Jan en de schrijver ‘op ware feiten berust’. Er werden meer dan 3.500 mannen opgepakt, maar op de groene grasmat van het middenterrein heerste geen paniek, eerder joligheid. Ze moesten gaan graven rond Hilversum, werd er gezegd, en het zou maar een paar weken duren.
De geronselde mannen werden met veel geschreeuw in rijen gedreven en gecontroleerd op hun papieren. Alle persoonsbewijzen werden ingenomen en tegen twaalven vertrok een eerste groep van ruim 600 man uit het stadion. Daar werden ze opgewacht door honderden vrouwen en kinderen, maar gewapende bewakers hielden ze op afstand. Niemand mocht de stoet inhalen. Links en rechts liepen soldaten, geweer in de rechterhand, klaar om te schieten. Het werd een lange tocht via Soestdijk, over de Leusderheide naar een zwaar bewaakt en door prikkeldraad. afgegrendeld kamp. Jan: ‘Boven de ingang zag ik het bord Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort. We waren aangekomen bij dat beruchte concentratiekamp. En ik dacht, o moeder, dit is foute boel.’
De poort van het kamp zou nog vier keer open gaan totdat alle opgepakte Hilversummers waren gearriveerd, 3.289 in totaal. Ze kregen barakken toegewezen maar mochten vrij door het kamp lopen tot aan de prikkeldraadversperringen, waarachter de barakken van de gevangenen lagen. Het zonnetje scheen nog steeds en de meeste Hilversummers hadden de moed nog lang niet verloren. Jan loerde nog steeds op een kans om weg te komen, zoals hij zijn moeder had beloofd.
‘We waren met z’n duizenden maar mijn buurjongen uit de Hoge Larenseweg zag mij ineens lopen. Dat was Piet Oskamp, die tamboer-maitre was. Piet is vanaf dat moment bij me gebleven, die ben ik nooit meer kwijt geraakt. We maakten een rondje langs die barakken in het kamp. Bij één van die barakken zaten Hilversummers heerlijk naar buiten te kijken zo van: we hebben het hier best voor elkaar! Daar was ook een neef van mij bij, William, een paar jaar jonger dan ik. Ik zeg: hé William, kom mee joh, wij gaan vluchten. Maar William zei nee, ik blijf bij mijn kameraden. Nou, dat heeft ie geweten. Hij was één van de eersten die sneuvelden in concentratiekamp Osnabrück bij één van de eerste bombardementen daar. Ik ben dus de laatste van de familie, die hem heeft gezien. Ik blijf bij mijn kameraden, zei ie.‘
Amersfoort was een berucht kamp. Beulen als de SS’er Kotälla vierden er hun sadisme bot. ‘Kotälla, godsiemijne, wat een ploert! Die zag kans om iemand dood te schoppen met één trap in zijn kruis. Zo’n oplazer gaf ie je.’ De gevangenen moesten zeer zwaar werk doen voordat ze op transport moesten naar Duitsland. Er was altijd te weinig eten. Het was een doorgangskamp, geen vernietigingskamp. Toch zijn er een kleine 500 Nederlanders omgekomen, gefusilleerd, mishandeld of verhongerd. Na de oorlog is het kamp snel met de grond gelijk gemaakt alsof je zo’n smet kan uitwissen. Nu is er een sober herinneringscentrum met als indrukwekkendst onderdeel de ‘schietbaan’, een diepe groeve, door de gevangenen gegraven, waar de executies plaats vonden. Een hoog beeld, de Stenen Man, staat op de plaats waarop de kogels insloegen.
‘Van de Rozentuin heb je zeker wel gehoord’, vraagt Jan. Dat was een smal stuk grond op de binnenplaats van het kamp. Het was aan alle kanten afgezet met prikkeldraad en was berucht als strafplaats. Gevangenen moesten daar urenlang, vaak ook dagenlang stokstil staan of voortdurend heen en weer lopen, ongeacht weer en wind en al die tijd zonder enig voedsel. ‘Achter dat prikkeldraad liep een vent heen en weer. Dat was een Nederlandse SS’er die gedeserteerd was en die de volgende ochtend zou worden gefusilleerd. Dat is ook gebeurd. Bij het appel hoorden we het salvo van het executiepeloton.’
‘Toen ik twee dagen in dat kamp had rond gebanjerd, wist ik dat ik er nooit uit kon komen, helemaal nooit. Toen zei ik tegen Piet: weet je wat, we verstoppen ons hier in het kamp. We zijn daarop een barak in geslopen, waar we zicht hadden op de appelplaats. Zo konden we zien dat daar allemaal groepen werden gevormd van een paar honderd man en die marcheerden weg onder zware bewaking. Die gingen naar het station en dan naar Duitsland, maar dat wisten ze niet. Ze wisten niet waar ze heen gingen. Zo werd de spoeling steeds dunner in het kamp. Toen ik uit het raam van die barak een groep van 50, 60 mensen zag staan, zei ik: Piet, we gaan het veranderen, we gaan eruit, want zelf komen we nooit uit dit kamp. Toen hebben we ons ongemerkt bij dat groepje aangesloten en werden we het kamp uit gemarcheerd. Maar we kregen geen enkele kans om weg te komen. Om de anderhalve meter liep een mof met een geweer in de aanslag. En waar we heen gingen wisten we niet, maar het was niet naar het station.
‘Nee, het was Hoevelaken. Daar werden we gestationeerd in een mooie grote tuin bij een villa. We zaten in het gras terwijl die moffen maar heen en weer liepen. Het leek erop dat die moffen geen raad met ons wisten. En ‘s middags om een uur of drie was het: Aufstehen! Weiter gehen! Er werd niet gezegd waarheen. Dus je stond op en liep mee. We gingen weer richting kamp. O god, dat niet, dacht ik, maar nee, we liepen het kamp voorbij. Even voorbij het kamp was een oude kazerne van het leger en daar mochten wij de nacht doorbrengen. In echte kribben. De volgende dag werden we weer afgemarcheerd, nu linea recta naar Nijkerk, en ik snap nog steeds niet waarom.
Lees verder > Ontsnapt als dwangarbeider – 3
Lees terug < Ontsnapt als dwangarbeider – 1