4. Wilde beesten in het bos

5 mei 2021

Ik sta op met een gruwelijke kater, niet van dat ene glaasje wijn bij het diner, maar van alles wat ik gisteravond op Google heb gelezen over het gebied waar ik nu op vakantie ben: de Lüneburger Heide. Ik wil geen nacht langer blijven in Celle, hoe aardig ze ook voor me zijn in hotel Fürstenhof. Ik schaam me diep voor mijn onnozelheid en onwetendheid. Ik heb me namelijk nooit gerealiseerd dat het grootste en ellendigste concentratiekamp van Duitsland hier in de buurt lag. In 1961 niet en ook nu weer niet. Celle is niet langer a place to be, maar een plaats om zo snel mogelijk te verlaten.

Celle in vogelvlucht.

Hoe kan ik nog langer hier in alle comfort slapen als op korte afstand onnoemelijk en godgeklaagd is gemoord en geleden? Celle. Waar ik geen enkele verwijzing heb gezien naar die gruwelplek. In de kranten uit 1945 die ik gisteravond doorbladerde heette het kamp nog gewoon ‘kamp Celle’ maar binnen de kortste keren was die naam al weggepoetst. Twee onbeduidende plaatsjes even verderop gingen hun naam lenen aan die helse plek: Bergen en Belsen. De Celler middenstand wist van wanten om zijn inkomsten veilig te stellen. Celle mocht niet geassocieerd worden met oorlogsmisdaden. Dat zou de toeristen afschrikken.

Ik wil er juist wel naar toe, naar Bergen-Belsen, al is er niets meer van over. Ik wil de plek voelen. De kou bijvoorbeeld alleen al. Op onze schietoefening van 1961 hadden we comfortabele slaapzakken – volgens mijn slapie Michel Kist het enige uitrustingsstuk dat er mee door kon -, maar werden we desondanks klappertandend wakker. Hoe moet die koude gevoeld hebben als je geen vlees meer op je botten had, geen eten in je maag, geen bloed in je lijf, geen hoop in je ogen? Na het googelen van gisteravond voelt hotel Fürstenhof niet prettig meer. ‘Entschuldigung’, mompel ik bij de receptie, ‘maar de plannen zijn veranderd’.

Sinds gisteravond begrijp ik wat zich hier aan het einde van de oorlog heeft afgespeeld. Celle zat in de tang van de oprukkende legers vanuit het oosten en zuidwesten. Duizenden burgers en militairen waren op de vlucht geslagen voor het aanstormende geweld. Ze werden op een steeds kleiner stuk grond samengeperst. Vanaf de Lüneburger Heide tot aan de Oostzee wemelde het van de daklozen, de vluchtelingen, de onderduikers en geboefte. Alle illusies waren hen ontnomen. Ze hadden nog één hoop: niet in handen te vallen van het barbaarse Rode Leger.

Heinrich Himmler en Adolf Hitler.

Adolf Hitler in zijn ondergronds bunker wist van geen opgeven. Zijn trouwe dienaar Heinrich Himmler, de Reichsführer-SS, aanvoerder van 910.000 meedogenloze Waffen-SS’ers en van (op papier) bijna 2 miljoen leden van de Allgemeine-SS, geloofde er niet meer in. Hij was ondergedoken op het platteland, druk in de weer om zijn hachje te redden. In het diepste geheim bood hij de geallieerde legers vredesbesprekingen aan in ruil voor zijn leven en met als wisselgeld het lot van de tienduizenden gevangen in de concentratiekampen. Hoe vreselijk die eraan toe waren mocht natuurlijk niet bekend worden. Himmler gaf opdracht de concentratiekampen zoveel mogelijk te ontruimen, de gevangenen weg te voeren, de lijken weg te werken.

Dit bevel veroorzaakte nog meer leed in de concentratiekampen en nog meer drukte in het laatste stukje Derde Rijk. Per trein, per schip maar vaak ook te voet werden de gevangen in noordelijke richting afgevoerd. Voor velen betekende dit een inspanning te veel. Vooral zij die moesten lopen stierven bij bosjes.

Tyfus brengt nog meer leed onder de gevangenen.

Een van de concentratiekampen waarop de alsmaar oprukkende westerse legers zeer binnenkort zouden stuiten lag in de omgeving van de stad Celle. De toestand daar was verschrikkelijk. De gevangenen hadden geen eten en geen drinken meer. En er was tyfus uitgebroken. De kampbewoners stierven als ratten. De lijken stapelden zich op. Doden en levenden lagen dikwijls naast elkaar, tegen elkaar. Wie geen tyfus had moest op transport.

Een overlevende: “Waarheen werd niet verteld. Ongeveer 200 man moest aantreden, waaronder ik. We mochten alleen meenemen wat we konden dragen, dus dekenrol, een koffertje en een broodzak. Onze lijdenstocht begon met een geforceerde mars van 10 km naar het station van Celle. Daar stond een goederentrein met ongeveer 40 wagons. Er kwamen nog zo’n 2000 Hongaren en Polen bij ons. De volgende morgen moesten we de veewagens in, 60 man per wagon. Om ongeveer 11 uur ’s ochtends – de juiste tijd weet ik niet omdat ik mijn horloge verkocht had voor een stuk brood – begon onze tocht die erger is dan ik kan beschrijven. Zes dagen hadden wij niets te eten of te drinken.”

De SS’ers wisten niet waar ze heen moesten met al die gevangenen. Dat had Himmler er niet bij verteld. De trein reed wanhopig van hot naar daar maar een ontsnappingsroute konden ze niet vinden. Dan maar de Elbe in met die trein. En de 8000 inzittenden. Maar al dat gemanoeuvreer van die lange trein had de argwaan gewekt van Amerikaanse verkenners en juist op tijd doken er Amerikaanse tanks op bij de rivier. De SS’ers gooiden meteen hun wapens neer en gingen op de loop. De gevangen werden gered.

Het station van Celle na het bombardement.

Een soortgelijke trein, dit keer met 3400 gevangenen in open veewagons, stond met pech op het rangeerstation van Celle naast een munitietrein, toen 132 Amerikaanse bommenwerpers opdoken om de spoorlijnen onklaar te maken. In 50 minuten tijd dropten de Amerikanen 240 ton aan bommen. Zowel de trein met gevangenen als de trein met munitie werden geraakt. Zo’n 500 gevangenen kwamen om het leven. Wie kon sprong uit de wagons en rende weg, de stad in of naar het bos. Na het bombardement kwamen de SS’ers tevoorschijn uit hun schuilplaatsen om alle gevangenen bijeen te drijven en te voet naar het volgende concentratiekamp te jagen. Wie van de uitgeputte gevangenen het tempo niet kon bijhouden werd doodgeschoten.

Nazidemonstratie in Celle.

Niet alle gevangenen werden gevonden. Die hielden zich schuil in het nabijgelegen bos, het Neustädter Holz of in de verlaten tuinen en schuren van de Cellenaren, die in de schuilkelders zaten. De volgende morgen organiseerde de plaatselijke legercommandant samen met andere SS-eenheid een klopjacht, waaraan ook politie, brandweerlieden, mannen van de Volkssturm, Hitlerjugend en ook burgers van Celle enthousiast deelnamen. Het gerucht werd verspreid dat de ontsnapte gevangenen deels gewapend waren en aan het plunderen waren geslagen – een vrijbrief om hen op de vlucht dood te schieten. Dat was het startschot voor een gruwelijke slachtpartij, die bekend zou worden als de ‘Celler Hasenjagd’. Met menselijke ketens werden de ontsnapte gevangenen opgedreven als bij een jacht op wild. Wie probeerde te ontsnappen werd onmiddellijk doodgeschoten. Hoeveel dat er waren is niet bekend, zo’n 170, waarschijnlijk meer.

De gevangenen die de jacht hadden overleefd werden opgesloten in een geïmproviseerd kamp op een kazerneterrein bij Celle en verder aan hun lot overgelaten. Ze waren er vreselijk aan toe, hadden dagen niet gegeten, waren opgejaagd door een groep moordenaars, hadden heel even de vrijheid geproefd, waren uitgeput en gebroken.

Het Neustädter Holz bij Celle.

Nog nooit heb ik me zo ellendig gevoeld als op deze virtuele vakantiereis. Het lucht me op als mijn Citroën Picasso braaf aanslaat, het display met al zijn metertjes oplicht en we samen de stad Celle kunnen uitrijden. Er is nog wel een monument voor de slachtoffers van de Hasenjagd, maar het stamt pas uit 1992 en lijkt me daarom geen spontaan en oprecht statement. Veel liever ga ik nog even op zoek naar het Neustädter Holz, amper een paar minuten rijden vanaf het hotel. Ik herken het meteen. Het is het bos waar Michel en ik de stilte hoorden jammeren en ik weet nu waarom.

Verder: 5. De ontdekking van Bergen-Belsen.

 

6. In Monty’s voetspoor

5 mei 2021

Ik kies voor het Dormero hotel in de oude binnenstad van Lüneburg en neem een suite van 45 m2 , met een groot bed, een kingsize flatscreen-tv en uitzicht op de rivier. Op de oever staat de oude houten hijskraan, die ik me nog goed herinner van mijn eerdere bezoek. Toen sliep ik in een tentje op de harde heidegrond en zou € 140 voor één overnachting onoverkomelijk zijn geweest. Nu zit ik in een prachtig handelsgebouw uit de 16de eeuw met een  zeer comfortabele suite, een parkeerplaats voor mijn Picasso, toegang tot de fitnessruimte en de sauna en ligt het oude hart van Lübeck om de hoek. Ik heb voor twee nachten geboekt want ik in Lüneburg heel wat te doen. Ik wil kijken wat ik me nog meer van deze stad herinner, ik wil een oude foto situeren, ik wil fietsen over de Lüneburger Heide, ik wil een selfie maken in Reppenstedt, ik wil naar de Elbe rijden, de voormalige Duits-Duitse grens, maar allereerst wil ik nu een snelle hap en een slappe film op mijn tv om de gruwelbeelden van Bergen-Belsen uit mijn hoofd te jagen.

De oude haven van Lüneburg met links het Kaufhaus, nu een luxe hotel.

De volgende ochtend meld ik mij fris en vrolijk bij de vriendelijke dame van de receptie. Ze heet Monika volgens de badge op haar borst. Ik vraag waar ik een fiets kan huren – ‘Bij het station’ – en schuif haar dan het fotootje toe dat ik in 1961 maakte, toen we passagierden in waarschijnlijk Lüneburg: een jongetje van een jaar of 10, dat spontaan voor mij salueerde. Een leuk moment. ‘Herkent u deze plek’, vraag ik.
‘Zeker’, zegt Monika onmiddellijk, ‘dat is het Rathaus van Lüneburg. Was u hier eerder?’
‘Ja, zestig jaar geleden’.
Ze bekijkt het fotootje met hernieuwde interesse. ‘Er is niet veel veranderd in al die tijd’.
‘Alleen het jongetje. Kent u hem misschien?’
Stomme vraag natuurlijk. Monika is niet ouder dan 30. Hoe zou ze dat knulletje kunnen herkennen? Ze schuift het fotootje met een glimlach terug. ‘Helaas. Het is wel een leuk ventje.’

Een jongetje salueerde voor mij in 1961.

Het is allemaal op loopafstand, het Rathaus, het station, de oude haven. Inderdaad is er niet veel veranderd bij het Rathaus en het lukt me na wat passen en meten precies dezelfde foto te maken als toen, maar zonder jongetje dus. Het was een leuk moment, want het gebeurde niet vaak dat je in uniform sympathie opriep. Het raadhuis heeft een rijk versierde witte voorgevel, rode dakpannen en een klokkentoren.

Het Rathaus van Lüneburg. Het jongetje is verdwenen.

De stad is meer dan duizend jaar oud maar maakt een frisse, jonge indruk. Hier geen hertjesromantiek als in Celle, maar ingetogen, smaakvolle architectuur met als hoogtepunt Am Sande, een groot plein, 275 meter lang en 40 meter breed, omgeven door prachtige patriciërshuizen met puntgevels en opgetrokken met dieporanje bakstenen en spierwitte cement. ‘Verbazingwekkend mooi’, vond Michel, mijn slapie. Lüneburg dankte zijn welvaart aan zijn zoutmijnen, die goud waren in een tijd, waarin wel vis en vlees bestonden maar nog geen koelkasten. In mijn hotel, vroeger een Kaufhaus, werd haring uit Scandinavië ingezouten en opgeslagen. Met de houten kraan voor de deur werd de vis in- en uitgeladen. Ik plof daar neer op een van de terrassen aan de haven, ongeveer op de plek waar in 1961 de wachtmeester Bos zat te mokken achter een leeg glas bier.

Waarom de wachtmeester persé mee moest toen we voor de tweede keer gingen  passagieren is me nooit duidelijk geworden, maar duidelijk was dat het zeer tegen zijn zin was. Michel en ik schoven bij hem aan om hem eens flink te jennen.
‘Wachtmeester, is het veilig hier’, vroeg ik.
Bos hapte meteen. ‘Nee, natuurlijk niet’, barstte hij los. ‘We zitten hier ruim binnen schootsafstand.’ Hij had het warm. Zijn pet lag voor hem op tafel en er stonden zweetdruppels op zijn dunne rode haren. Zijn blik was voortdurend op het oosten gericht.
‘Schootsafstand van wie’, wilde Michel weten.
‘Van de Russen natuurlijk. Wie zou er anders op ons willen schieten’, schamperde Bos. Hij depte zijn voorhoofd met zijn legerkleurige zakdoek.
‘Waar zitten die Russen dan’, informeerde ik. Bos antwoordde met een vernietigende blik.
‘Ooit van de Elbe gehoord?’
‘Rivier in Duitsland.’
‘Grensrivier in Duitsland’, corrigeerde hij. ‘En hoe ver is de Elbe hier vandaan?’
‘Zo’n twintig kilometer?’
‘Minder. En hoever schiet een Russische houwitser?’
‘Meer?’
‘Veel meer!’
Verontwaardigd zette Bos het lege bierglas aan zijn mond, slikte het restantje naar binnen en keek ons indringend aan.
‘De Russen zijn rotzakken en die Stalin vooral. Als het daar (knik naar het oosten) zo’n arbeidersparadijs is, waarom vlucht iedereen daar dan weg? Met een goeie kans dood geschoten te worden? Omdat ze daar verrekken van de honger. Omdat het daar terreur is en dwangarbeid. Maar jullie lezen geen kranten, want jullie weten natuurlijk alles al’.
Uitkijken nu, seinde ik naar Michel: wachtmeester Bos begon pissig te worden. Wij hielden onze monden, maar Bos ging door. ‘En ik ben maar een dom wachtmeestertje, die alleen maar plaatjes kan kijken. Maar zelfs als je alleen maar plaatjes kijkt, moet je snappen wat die rot-communisten van plan zijn. Op die plaatjes zie ik lange rijen voor de winkels, geen brood te vinden, lege schappen, broodmagere koppen, druipend van het chagrijn, nergens een lachje. Mooi paradijs is dat!’
‘Een biertje van ons, wachtmeester?, probeer ik om te blussen.
‘Waarom denk je dat ik in dit klote uniform gekropen ben? En dat ik met jongetjes als julllie op zo’n klote schoolreisje moet? Toch niet voor mijn eigen lol, hè?’
Hij kijkt ons beiden beurtelings aan. Wanhoop en onbegrip zwemmen in zijn varkensogen.
‘Kom maar op met dat biertje en donder dan op’, zegt hij. We bestellen een biertje voor hem en laten hem alleen achter op het terras, als een droeve oude hond.

De koude oorlog escaleert. De Berlijnse Muur wordt gebouwd.

Een paar maanden later zou de wachtmeester een beetje gelijk krijgen. De Berlijnse muur werd opgetrokken met onwrikbare betonblokken, kilometers prikkeldraad, uitzichttorens en bemand met soldaten die met scherp moesten schieten op iedereen die ongevraagd wilde passeren. Een nieuw hoogtepunt in de Koude Oorlog. Het Westen schrok zich een hoedje. De NATO-legers werden in verhoogde paraatheid gebracht. Mijn diensttijd werd verlengd met twee maanden.

Nee, ik wil beslist geen helm, hoezeer de fietsverhuurder ook aandringt. Reppenstedt vindt hij geen goed idee en ik ga hem niet uitleggen waarom ik daar een selfie wil maken. ‘Saai en lelijk’, zegt de man. Dan heeft het vast niets met mijn familie te maken, beslis ik. ‘En de Timeloberg dan’, informeer ik. Die bestemming krijgt de zegen van de verhuurder. ‘Ja, dat is veel beter en veel mooier’, zegt hij instemmend.

Valleri, vallera, und juchheirassa, und juchheirassa! In jubelstemming fiets ik de Ostheide op. Een frisse wind geeft me een duwtje in de rug. Eindelijk beleef ik de Lüneburger Heide van haar vreedzame kant. Wind, witte wolken, wijdheid.
Auf der Lüneburger Heide, In dem wunderschönen Land, Ging ich auf und ging ich unter, Allerlei am Weg ich fand.
Dat lied zit vast in mijn hoofd sinds ik gisteravond op mijn hotelkamer een film heb liggen kijken, die in de jaren ’50 in heel Duitsland een groot succes was: Grün ist der Heide. Een zogenaamde Heimatfilm, die ook bij de nazi’s in trek waren omdat ze het eigen land en de arische ziel verheerlijkten tegen een romantisch décor, in dit geval de Lüneburger Heide. Het ging over de dochter van een stroper en de zoon van de jachtopziener en werd gelardeerd met sentimentele muziek als Blümlein blau, im Morgentau en het hela-hola van Auf der Lüneburger Heide. Valleri, vallera, und juchheirassa, und juchheirassa! Ik raak het niet kwijt.

In Montgomery’s hoofdkwartier te velde wordt de capitulatie getekend.

De klim naar de Timeloberg is nauwelijks een klim te noemen en de berg geen berg. Een langzaam stijgend zandpad langs velden en opschot. Maar dan ligt ie daar, op de grond: de gedenksteen. ‘Kapitulation/ Auf Der Timeloberg / 1945 4 Mai 1995 / Nie Wieder Krieg.’ Wauw! Ik stal mijn huurfiets op de plek waar de Wehrmacht zich overgaf aan het Brits-Canadese leger van veldmaarschalk Bernard Montgomery en probeer die grootse gebeurtenis op me te laten inwerken. Dat lukt niet erg. Het is een plek van niks, terwijl Montgomery toch iets heel indrukwekkends voor ogen had. Hij wilde een Victory Hill, een verheven plek, een zegevierend veldheer waardig. Er kon niets beters gevonden worden dan deze molshoop. Wel kon Montgomery er nog plezier aan beleven dat de Duitse generaals een flinke afstand door het heidezand moesten ploeteren voordat ze de drie caravans van zijn ‘hoofdkwartier te velde’ hadden bereikt.

De foto’s en filmbeelden van de Monty-show werden bekeken in de hele wereld. Zijn troepen, het thuisfront, Nederland en een groot deel van Europa, die het alle zo zwaar hadden  gehad, konden trots en uitgelaten zijn. En dat waren ze ook. Moeder zette met trots de rood-wit-blauw-oranje baret op, die ze heimelijk voor mij had genaaid. En een vlag die ik nooit eerder had gezien, ging uit.

Een kei markeert de historische plek.De historische plek deelde niet in de feestvreugde. Er schoten berkenboompjes en ander onkruid op. Pas in 1995 kwam er een markering. Een kei met opschrift.

Vervolg: 7. Moorden tot het laatste moment

7. Moorden tot het laatst

5 mei 2021

Voor mij was het einde van de oorlog een heerlijk feest. Mijn moeder zette die prachtige rood-wit-blauw-oranje baret op mijn hoofd. Mijn broer juichte de Canadese bevrijders toe en kreeg prompt een handjevol sigaretten. Mijn vader snoof er verheerlijkt aan en ging er eens goed voor zitten. Overal wapperden vlaggen en overal scheen de zon. Maar hoe was het als het einde van de oorlog geen bevrijding was maar bezetting? Hoe heeft het gevoeld toen vijandelijke, wraakzuchtige troepen met angstaanjagend veel kabaal jouw stad binnen ratelden? Deze stad bijvoorbeeld, Lüneburg. Hoe waren hier de laatste weken van de oorlog?

Het bevalt me wel in Lüneburg.

Lüneburg barstte bijna uit zijn voegen. De naderende legers joegen duizenden vluchtelingen voor zich uit. Een half jaar geleden telde de stad 39.000 bewoners, nu waren het er 65.000. Er was geen eten en drinken. De Amerikaanse luchtmacht bombardeerde naar hartenlust stations en goederentreinen. Dat Reichsführer-SS  Heinrich Himmler goederentreinen gebruikte om de gevangenen uit zijn concentratiekampen te laten verdwijnen, was niet bekend bij de geallieerden. Op 7 april was Lüneburg aan de beurt. Op het station stond een lange trein met goederen voor de Wehrmacht, plus vier aangekoppelde veewagons met 400 gevangenen, meer dood dan levend. Ze waren al vier dagen onderweg zonder eten en drinken.

De Amerikaanse bommen troffen zowel de goederenwagons als de veewagens. Tientallen gevangenen werden gedood. Wie nog kracht en moed had, probeerde uit de verwoeste wagons weg te komen en te ontsnappen. Nadat de Amerikanen waren vertrokken, zette de SS een klopjacht en dreven hen naar een veld bij de spoorlijn. Een deel, 140 man, werd de in twee vrachtwagens gepropt en naar Bergen-Belsen gebracht. Tachtig – de zwaksten – bleven achter en werden op bevel van de SS afgemaakt, de meesten door een nekschot, bij de rest werd de schedel ingeslagen. Russische dwangarbeiders moesten de lichamen naar de Tiergarten slepen, een bos naast het spoor, en daar in een massagraf werpen. Zand erover.

Het veld naast de spoorlijn waar de massamoord gebeurde.

Een week later trokken de Britse troepen Lüneburg binnen. De uitgeputte stad had zich overgegeven aan het leger van Montgomery. De Britten waren ziedend. Ze hadden net Bergen-Belsen meegemaakt en kookten nog van woede. Ze raasden door naar het noorden voor de definitieve knock-out.

De SS bleef ondertussen maar bezig zijn tienduizenden gevangenen weg te werken. Het werd steeds moeilijker buiten bereik van de geallieerden te blijven. En noordelijker dan Lübeck aan de Oostzee kon niet, zou je denken, maar kon wel. In Lübeck werden ze overgezet naar twee schepen die in de baai voor anker lagen: de Cap Arcona en het vrachtschip Thielbeck. De Cap Arcona was een trots passagiersschip, 330 meter lang en vol gestouwd met luxe. Het was onlangs nog gebruikt als decor voor de nazi-propagandafilm Titanic. Nu hadden de twee kapiteins van de SS te horen gekregen dat hun schepen nodig waren voor een speciale operatie. Protesteren had geen zin. Er kwamen in totaal 7.500 gevangenen aan boord van de twee schepen. De SS sloopte alle luxe, blokkeerde de nooduitgangen, maakte de reddingssloepen onklaar en verwijderde de tussenschotten van het schip. Met een minimale hoeveelheid brandstof werden de twee schepen de baai ingestuurd.

De trotse Cap Arcona.

Ondertussen probeerde Himmler zijn gevangenen te ruilen voor immuniteit en vredesonderhandelingen. Maar de geallieerden toonden geen enkele interesse voor een schurk als hij. Alleen het Zweedse Rode Kruis wilde praten, maar uitsluitend over de vrijlating van Scandinavische gevangenen, hetgeen Himmler als vertoon van zijn macht en van zijn goede wil ook werkelijk regelde. Twintigduizend gevangenen uit de kampen werden naar Zweden gebracht. Hitler – in zijn bunker in het benarde Berlijn ontplofte van woede toen hij hoorde van Himmlers onderhandelingen. Hij was verbijsterd dat ‘de trouwste onder de getrouwen’ over capitulatie had durven praten en ‘het schandelijkste verraad uit de hele geschiedenis’ had gepleegd. Hij ontsloeg Himmler onmiddellijk uit al zijn functies en gaf opdracht hem te arresteren. Maar ja, waar was Himmler en wie zou hem moeten arresteren?

Enkele dagen later, op 30 april, pleegde Adolf Hitler zelfmoord. Het hoofd van de Kriegsmarine, Karl Dönitz, werd de nieuwe Führer. Hij zat niet in een bunker, maar op een oorlogsschip in de haven van Flensburg, nabij de grens met Denemarken en de open zee. Flensburg was een van de laatste stukjes van het Derde Rijk, die nog niet in handen waren gevallen van de geallieerden. Het krioelde er van de vluchtelingen. In een paar dagen was het aantal mensen in de marinestad verdubbeld tot meer dan 150.000. Onder hen honderden ‘ratten’, SS’ers die wilden vluchten om hun straf te ontlopen. Op 3 mei arriveerde de vetste rat van allemaal, Heinrich Himmler. Zijn konvooi omvatte limousines en autobussen vol voorraden, geld en goud en een staf van zo’n 150 getrouwen. Himmler maakte meteen zijn opwachting bij de nieuwe Führer. Dönitz moest niets van Himmler hebben, ‘eens een verrader, altijd een verrader’ en stuurde hem weg met het advies voorgoed onder te duiken.

De Cap Arcona gaat ten onder in de baai van Lübeck.

Op 3 mei verschenen Britse bommenwerpers boven de baai van Lübeck waar twee schepen volgepropt met kennelijk Duitse militairen probeerden te ontsnappen. De Cap Arcona werd geraakt door 64 raketten en stond in een mum van tijd van voor naar achteren in brand. De gevangenen benedendeks werden tegengehouden door de SS‘ers. Bovendeks kon slechts een enkele reddingsboot gestreken worden. Het schip zonk en nam het merendeel van de 2.800 gevangenen mee. Gevangenen die in het water wisten te springen, werden doodgeschoten vanaf schepen die toesnelden om SS’ers te redden. Wie de kust wist te bereiken werd alsnog doodgeschoten door SS’ers die hen daar opwachtten. De Thielbek zonk binnen 20 minuten. Reddingssloepen werden vanuit de vliegtuigen onder vuur genomen. Van de 2.800 gevangenen kwamen slechts 50 levend aan land. Van de Cap Arcona bracht 350 man het er levend af.

Een van hen was de Nederlander Wim Aloserij, die op het bovendek had weten te komen. ‘Ik zag al die ellende om me heen. Ik keek over de reling en dacht: Wim, niet duiken, dat overleef je niet. En toen zag ik een touw. Ik heb me laten zakken en in de ijskoude zee zag ik een leeg vletje. Op dat vlot ben ik met een paar mannen aan land gekomen.’ Een groot wonder.

De lichamen moesten opgegraven worden voor een fatsoenlijke begrafenis.

Ik rij de lange Tiergartenstrasse een paar keer op en af, maar ik kan nergens de gedenkplaats vinden voor de omgebrachte gevangenen, die probeerden de ontsnappen tijdens het bombardement. Ik snap wel dat Lüneburg niet graag pronkt met die moordpartij, maar een hele erebegraafplaats weg moffelen is nogal grotesk. Al vanaf het eerste moment heeft Lüneburg collectief gezwegen over de moordpartij, kennelijk in de hoop dat de Britse bezetters het massagraf niet zouden ontdekken. Maar de ontdekking van Bergen-Belsen had de Britten woedend en wraaklustig gemaakt. De vreselijke beelden uit dat concentratiekamp stonden nog steeds op hun netvlies. Ze reageerden dan ook furieus toen het massagraf wel werd ontdekt. Ze dwongen de plaatselijke nazi’s om de lijken op te graven, ze in doodskisten te leggen en ze op dezelfde plek waardig te begraven. De Britten zorgden ervoor dat er een sobere erebegraafplaats kwam. In zes lange rijen werden de kisten ter aarde besteld, aan de kop van iedere rij steeds een hoge zerk en in het midden een grote platte steen met de eufemistische tekst: Hier stierven op 7.4.1945 / 256 concentratiekampgevangenen.

De erebegraafplaats verscholen in het bos.

Bezoekers kwamen er nauwelijks. In 1956 werd de plek geëgaliseerd en vol gestouwd met rododendrons. Pas in de laatste jaren klonken verontwaardigde stemmen dat dit niet langer kon en werd in een traag tempo begonnen met het herstel van het monument. De reconstructie had in 2020 klaar moeten zijn maar daar kwam de corona-crisis tussen, verklaart de verantwoordelijke ambtenaar op het Rathaus. De erebegraafplaats bestaat dus nog wel. Het vraagt veel volharding om de plek midden tussen de bomen van een dicht dennenbos te vinden, maar het is uiteindelijk wel gelukt.

Een treinwagon als herinnering de oorlogsdaden in Lüneburg.

Makkelijker te vinden is het Wandrahmpark bij het Museum Lüneburg aan de Willy Brandt Strasse. Daar staat sinds enkele jaren net zo’n treinwagon als in het Nederlandse kamp Westerbork in dezelfde roodbruine kleur, netjes in de verf en met een trapje met leuning om het in- en uitstappen te vergemakkelijken. Witte letters op het bruin vermelden ‘Deutsche Reichsbahn’. Deze wagon is hier gekomen ‘ter nagedachtenis aan de oorlogsmisdaden in Lüneburg in april 1945’. Om hoeveel mensen het gaat wordt gezwegen. Wel heeft de club die de wagon heeft aangekocht en opgeknapt ook een brochure uitgegeven waarin wel de schrikbarende aantallen worden genoemd.

Vervolg: 8. Einde oefening