Terug bij het Minnewater
7 december 2018De geur van vocht en groen, die herinner ik me wel. En vaag een zwaan, wit als de tutu van een ballerina. Maar de rest is verdwenen. De eeuwenoude brug, de verstilde hof, het roerige water, ze zeggen me niets. Alles is gedeletet zonder back-up. En aan Frits, mijn vriend, kan ik niets meer vragen. Die is dood.
Daar zit ik dan. Op een bankje aan het Minnewater, Brugge. Er wervelt van alles om me heen. Woorden in alle talen. Bedaagde paardenhoeven. Dansende schaduwvlekken op het gras. Dwarrelende lichtflitsen uit het gebladerte van oude bomen. De luie lofzangen van rondvaartbootkapiteins. Het aloude gebeier van een vrome torenklok. Het klapwieken van een geile eend. Maar in mij is het doodstil, als in het oog van een orkaan. Ik was hier, ruim zestig jaar geleden. En dat weet ik alleen omdat ik er een opstel over schreef, dat in de schoolkrant belandde en later gepubliceerd werd in het boekje Een 10 voor 10-ers.
Ieder aan een kant van haar liepen we de stad in, langs roerloze standbeelden en koud-opspattende fonteinen.
‘Dit is het Minnewater’ zei ze blozend.
Twee zwanen – witter nog dan engelen – evolueerden op een rechthoekig-nacht-glanzende vijver. Doelloos. De plotselinge maan wiegde in het water op de zachte avondbries. In een roodkleurig herenhuis, aan de overkant, brandde goor geel licht. Verre kinderstemmen joelden een spel. Ik probeerde te denken: ‘Hoe ver was Holland hier vandaan?’
Toen ik mij langzaam omdraaide zag ik dat Frits het meisje kuste.
Ik hoop door nogmaals het Minnewater te bezoeken mijn geheugen wakker te schudden. Dat ik weer weet hoe we in hemelsnaam in dit beroemde park zijn beland. We liften door Europa, richting Middellandse Zee, en waren al helemaal in België. Het moet onze eerste lift geweest zijn, want we vertrokken vanuit Veere, Zeeland, verplichte startplaats. Frits’ vader eiste dat we eerst de schoonheid van dat stadje zouden ondergaan, want zoiets moois zouden we in heel Europa verder niet tegenkomen.
Het trof dat Frits’ vader dominee was wiens kerkgangers niet gewend waren nee tegen zijn verzoeken te zeggen. En zo waren we door een brave broeder, die toch al in Maassluis, Zuid-Holland, moest zijn, naar het belendende Zeeland gereden en daar overgedragen aan een tweede broeder uit de tijd dat Frits’ vader in Vrouwenpolder op de kansel stond en die ons gedienstig onderdak bood.
Ik slenter door de devote Begijnhof, onverwachte rust achter de drukte van het Minnewater. Witgekalkte huisjes, scheef gewaaide bomen, stilte en een vleugje God. Twee Italiaanse tieners willen op de foto.
‘Per piacere una foto?’, vraagt de geblondeerde met een brede glimlach.
‘Certamente’, antwoord ik.
Ze neemt een uitdagende pose aan . Haar borsten spannen een hagelwit T-shirt met de tekst FBI, Full Blooded Italian. Ik druk af.
Grazie, grazie, kraaien ze en stappen verder op hun smetteloze sportschoenen.
Ik vraag me af hoe Frits, brave domineeszoon, het voor elkaar kreeg bij dat meisje. Ze had ons aangesproken in een kathedraal en samen waren met haar mee gelopen de stad in, ieder aan een zij. We waren al zo ver van huis dat Frits en ik elkaar geen moment uit het oog verloren. Toch moet ik mij even omgedraaid hebben naar het water toen zij elkaar kusten. Vroeg hij haar of zij hem? Wat was de vraag? Mag ik je kussen? Of gebeurde het gewoon, spontaan, als een plotselinge bliksemschicht op een broeierige dag, de knetterende ontlading van de ongekende vrijheid die we beleefden. Geen plan, alleen maar een idee, op weg naar achter de horizon, slapen onder de blote hemel, een dak van enkel sterren, een korte streling van de wind, een flard verre gitaarmuziek, de zachte glimlach van een mooie vrouw.
Voorin bij het altaar schoof een roze meisje heen en weer, als een laverend zeilschip. Wachtte zij op een wonder?
Jezus, piemelnaakt, zijn hand op de dij van zijn moeder. Hij kijkt niet naar haar, maar vooruit, de wijde wereld in. Hij wil weg, hij is geen baby meer. Zijn moeder wendt haar gezicht een beetje af, wil niet kijken hoe haar kind weg loopt, duizenden gevaren tegemoet, blikt weg in haar eigen gedachten, voorvoelt de leegte die hij achter zal laten en de pijn die die leegte binnen zal stormen. Ik ben verbaasd. De Madonna heeft de blik van mijn moeder. Hoe kan dat? Het aangrijpende wit marmeren beeld van de geniale Michelangelo stamt uit 1500 en nog wat, mijn moeder uit 1911. Het enige wat ze gemeen hebben is dat ze allebei dood zijn, maar niet vergeten.
Ik pauzeer op een terras in de schaduw van de kerk en het bruist in mijn hoofd even krachtig als het blonde bier in mijn beslagen glas. Fictie en werkelijkheid houden elkaar voor de gek. Waarom is me die gelijkenis toen niet opgevallen? Waarom herinner ik mij dat beeld niet? Was het wel in die kathedraal? Ja, sinds 1506. Hadden we wellicht alleen maar oog voor dat meisje? Was er wel een meisje? En als er wel een meisje was, hebben wij dan haar mee genomen naar het Minnewater of zij ons?
Nogmaals loop ik naar het Minnewater, om vanaf de kerk tijd en afstand te checken, maar het is dringen geblazen tussen al die toeristen. Ik raak de tel kwijt, maar doe er zeker meer dan een kwartier over voordat ik een zitplekje vind aan Brugges meest plat gelopen attractie. Wat is er nou eigenlijk te zien? Een hoog klooster, omgeploegd water, een bruggetje, afgerasterde zwanen. Is dit nou alles? Ik voel dezelfde nijd opkomen als toen. Het kwartje valt met een klap. Ja, ook toen waren wij nijdig en teleurgesteld over dat watertje van niks. En dat opdringerige roze meisje vonden we ook niks. En die onhandige zware rugzakken vol etenswaren ook. We wilden maar één ding: zo snel mogelijk weg wezen uit Brugge.
Maar we konden geen kant op. Een joviale Belg had ons vlak voor de kerk afgezet met de instructie Onze Lieve Vrouwe en het Minnewater te bekijken. Als wij binnen het uur terug waren, had hij zijn negotie wel gedaan en konden we verder mee rijden naar zijn eindbestemming: Brussel. Goeie deal, vonden we dat, maar dat uur bleek heel lang te zijn. We hadden een verplicht rondje door de kerk gemaakt, gekeken naar het groezelige watertje met die opschepperige naam: Minnewater en toen snel onze wachtposities weer ingenomen bij de kerk.
Maar wat als we voor de gek gehouden werden, als die Belg nooit terug kwam, ‘m schaterend was gesmeerd? Of als zijn zaken twee, misschien wel drie uur zouden duren, hoe lang zouden wij dan wachten? Hoe kwamen we op eigen houtje deze pokkestad uit? Waar was de weg naar Brussel? Hoe lang bleef het nog licht?
Nog geen dertig kilometer gelift en nu al zaten we diep in de puree. Frits en ik, aan de voet van Onze Lieve Vrouwe, twee sidderende wezels, bang voor alles om ons heen en hogelijk geïrriteerd door die roze spriet, die van geen wijken wist, geïntimideerd door de plotselinge koperen dreun van de kerkklok, hoog boven ons.
Het kwam allemaal goed. De vrolijke Belg kwam ruim binnen het uur terug, had goede zaken gedaan en bracht ons rechtstreeks naar het nieuwe Atomium in Brussel, waar de kampeertarieven zo schandalig duur bleken te zijn dat wij besloten in het schemerduister een achteraf slaapplekje te zoeken in een openbaar park.
Na de vakantie schreef ik een opstel, waarin ik feiten en fictie zo grondig mixte, dat ik er ruim zestig jaar later in verdwaalde.