4: Razzia in heel Hilversum

14 mei 2025

De mooie Hendrick de Keyserlaan in lentetooi 2025.

De oorlog werd steeds grimmiger, Hilversum steeds gevaarlijker, de buurt steeds benauwder. Er kwamen steeds meer Duitsers bij, met steeds hogere rang. Sinds de Amerikanen ook met de oorlog meededen, waren de Duitse militaire bevelhebbers ‘m gesmeerd uit Den Haag en waren, ver van de kust, beland in Hilversum. Dat was centraal, ruim en rustig.  Mooie scholen als onderkomen voor de manschappen, plezierige villa’s voor de officieren, veel ruimte voor recreatie, water, bos en heide rondom.

Deel 4 van 5 afleveringen

 

De toren van het Raadhuis werd gecamoufleerd met groene netten.

De hoogste Duitse militair in Nederland, Friedrich Christiansen, had het mooiste, ruimste en comfortabelste gebouw van heel Hilversum opgeëist voor hem en zijn staf, namelijk het gele Raadhuis. Maar hij wilde het wel groen geschilderd hebben want vanuit de lucht was het gebouw een heel makkelijk doelwit. Dat plan ging zelfs onze fanatieke NSB-burgemeester Von Bönninghausen te ver. Hij wist het voor elkaar te krijgen dat alleen de opvallende toren gecamoufleerd werd met bosgroene netten. Geen gezicht maar wel een veiliger gevoel voor Christiansen.  Maar toch niet veilig genoeg. Christiansen wilde zich liever ingraven op de Trompenberg. Die villawijk kon in zijn geheel afgegrendeld worden en tot Sperrgebiet verklaard worden.

De Rudelheimstichting werd in beslag genomen.

 De beste plek voor een commandobunker op de Trompenberg bleek Verdilaan 4 te zijn, toevallig (!) de plek waar sinds 1925 de Rudelheimstichting stond, een inrichting voor geestelijk gestoorde Joodse kinderen, die er allerlei vaardigheden aanleerden. Het gebouw werd zonder pardon geconfisqueerd. Het materiaal en de kinderen werden verplaatst naar de Monnikenberg, Heideparkweg 51 (nu Soestdijkerstraatweg 151). Het verblijf daar duurde maar één jaar. Op 9 april 1943 werden de 80 kinderen en hun begeleiders naar kamp Westerbork gebracht en van daar per trein afgevoerd naar Sobibor. Een week later waren zs allen vermoord.

Op het Rudelheimterrein werd met man en macht een ontzagwekkend bunkercomplex gebouwd, verreweg het grootste van Nederland: twee afzonderlijke bunkers van 86 x 22 meter, met elkaar verbonden door een corridor. Ruimte voor 100 à 120 man. Zijmuren en dak van 2,5 meter gewapend beton. Eigen water- en stroomvoorziening. Op het dak een dikke zandlaag met gras en sparren als camouflage.

De commandobunker werd omringd door kleinere bunkers. Op honderd meter afstand kwam een verbindingscentrum voor al het radio- en seinverkeer, de Wisseloordbunker.  Om deze belangrijke bunker te verbergen bouwden de Duitsers er een bakstenen huis op. De straten in de omgeving werden onherkenbaar gemaakt met camouflagenetten. Ook werden er niet-bestaande straten gesuggereerd met planten en aarde. Dit alles om herkenning door geallieerde vliegtuigen te voorkomen. Er vlogen er steeds meer over, voor bombardementen op Duitse steden en voor verkenning van Duitse stellingen.

Na de parade zwaait Christiansen tevevreden Hermann Göring uit.

Met al die superhoge militairen in Hilversum moest er ook wel eens een militaire parade worden gehouden. Op Jan Ehrenberg, die later op Hendrick de Keyserlaan 2 woonde, bekeek één keer zo’n parade, maar daarna nooit meer. Het maakte een diepe indruk op hem, zo vertelde hij. “De Ortskommandant, generaal Christiansen en andere hoge officieren zaten er hoog te paard. Aan de overkant van de Groest stonden twee Duitse bands te spelen, ratte-tam-tam-tam. En voor hen langs zag je voorbijkomen: infanterie, kanonnen, tanks; een macht die je je leven lang niet meer zou zien. Van de Groest gingen ze de Stationsstraat in, naar het station van Van Gent & Loos, waar de ene trein na de andere naar het oosten vertrok, naar Rusland en naar Joegoslavië. Zo’n macht had ik nog nooit gezien en zal ik nooit meer te zien krijgen. Im-po-ne-rend! Vrachtwagens waarin kaarsrecht zes kerels zaten, geweren tussen de knieën, loop recht omhoog, de ene vrachtwagen na de andere. Zware tanks, die het asfalt uit de weg haalden. Ongelooflijk. En al die marcherende soldaten van de Luftwaffe, zoveel, dat was ongelooflijk. Ik kwam thuis en barstte in huilen uit. Ik was ervan overtuigd dat we nooit meer van die moffen af zouden komen, zoveel macht als ik daar had gezien.”

Het wemelde op het laatst inderdaad van de legeronderdelen in ons aangename Hilversum. Voor de officieren werden comfortabele villa’s en woningen gevorderd.  De manschappen werden ondergebracht in scholen, de leerlingen werden in andere scholen gepropt of naar huis gestuurd. Ook in onze buurt kon je de Duitsers overal tegenkomen: bij de Snelliusschool aan de Snelliuslaan, bij het Christelijke Lyceum aan de Lage Naarderweg (net over het viaduct; nu Independer-gebouw), maar ook in de Hendrick de Keyserlaan, want zowel de Willebrordus jongensschool als de Gertrudis-meisjesschool waren ingepikt door het Duitse leger.

Duitse soldaten bij de Rennesseschool bezig met wapenonderhoud.

Dat was wel heel spannend, herinneren zich twee ooggetuigen uit onze straat. Jan Camfferman, oud-wethouder van Beverwijk en nog steeds radiomaker, die in de Hendrick de Keyserlaan 13 woonde, heeft levendige herinneringen aan de oorlogsjaren. “De soldaten die in die twee scholen zaten marcheerden vaak door onze straat, strak in het gelid. Dat was heel indrukwekkend. Ze hadden laarzen met dat ijzeren beslag er onder. Je kunt je voorstellen hoe dat klonk! Ze marcheerden zo naar de hei, waar hun spullen stonden en waar ze veel oefenden. Op de heide mochten wij niet komen. Dat was zwaar verboden. Je moest het trouwens niet aan de stok krijgen met die soldaten. Eén van de jongens in onze straat is eens heel dicht achter die marcherende soldaten aangelopen. Hij wilde weten hoe zo’n uniform rook. Nou, die knaap heeft er flink van langs gehad. Nee, zoiets zal hij nooit meer uithalen!”

Stiekem de hei op

Ook op Wim Lassing, Hendrick de Keyserlaan 14, maakten die marcherende soldaten veel indruk. “Tweemaal per dag marcheerde een peloton uiterst gedisciplineerde mannen met volle bepakking voorbij”, schreef hij. “Die cadans, dat geluid van die laarzen maakte diepe indruk op ons. Soms werden ze begeleid door drie soldaten die op van die rattenfluitjes bliezen en dan zongen ze uit volle borst: Und wir fahren gegen England. Mijn vriendjes en ik zijn hen een paar keer achternagelopen en kwamen toen stiekem bij Crailo terecht. Daar hadden de nazitroepen hun schietbanen, oefenterreinen, zwembad en een enorm stuk heidegrond voor het opslaan van munitie en ander oorlogsmateriaal. Het was een strategische plek nabij een rangeerplaats van de spoorwegen. Daar kwamen veel goederentreinen met allerlei wapentuig binnen.”

Om de oorlog vol te houden had Duitsland steeds meer mannen nodig. Hoe meer mannen door het leger werden opgeroepen, hoe stiller het werd in de Duitse fabrieken, hoe minder er werd geproduceerd, wapens en voedsel. Oproepen om in Duitsland en voor Duitsland te komen werken, kregen nauwelijks gehoor, hoe verleidelijk het ook werd voorgespiegeld. “De dagelijkse vergoeding bestaat uit goede kost, rookartikelen en loon volgens het geldende tarief. Voor de achterblijvende familieleden zal worden gezorgd.” Bijna niemand meldde zich aan, tot woede van de Duitsers. Kwamen ze niet vrijwillig, dan moesten ze maar gehaald worden.

Op maandag 23 oktober 1944, om 7 uur ’s morgens, ging in heel Hilversum het luchtalarm af. Consternatie alom, want zo vroeg gebeurde dat nooit. In de hele buurt bleken overal SS’ers rond te lopen en bij alle winkels waren biljetten opgehangen. Alle mannen tussen de 17 en 50 jaar moesten zich om 9 uur onmiddellijk melden in het Sportpark voor graafwerkzaamheden. Meenemen: eetgerei, wollen dekens, warme kleding en schop of spade. Meegenomen fietsen blijven in het bezit van de eigenaar.

De SS’ers ramden op deuren en ramen, drongen binnen in de huizen, doorzochten alle vertrekken, openden alle kasten, jatten van alles mee. Sommige Hilversummers hadden al schuilplekken in hun huizen gemaakt, onder de vloer, in een kast, onder de trap, in de schuur, in een regenton. Dat bleek vaak niet veilig genoeg en werd afgestraft met een kogel of een handgranaat.  Hilversum sidderde van angst en ellende.

Er was geen ontkomen aan

Jan Ehrenberg maakte de razzia mee. ‘Grote paniek overal!’, liet hij weten. ‘Die razzia was perfect voorbereid. Je kon geen kant op. Ja, één kant: de Hoge Larenseweg uit, de kleine spoorbomen over, over de Groest en dan door de Emmastraat naar het Sportpark.’ Ehrenberg was van plan om er op de Groest tussenuit te knijpen, een steegje in te glippen en dan onder te duiken in de City-bioscoop. ‘Maar ik had geen kans. Twee moffen met geweren riepen immer gerade aus. Er was geen ontkomen aan.’

Op Hendrick de Keyserlaan 10 stond Rietje Hilster (later mevr. Paap) op punt van bevallen. Haar man, Ries Hilster, was thuis, maar niet vanwege de bevalling. De afgelopen zaterdag was hij door de omroep gewaarschuwd niet naar de studio te komen omdat alle leden van het Omroep-Orkest dan waarschijnlijk opgepakt zouden worden. Hilster was fagottist bij het orkest. Maar het bleek tot zijn schrik dat de SS’ers overal mannen oppakten, ook in de Hendrick de Keyserlaan. Buurman Giskes werd opgepakt, waarop Hilster zich snel probeerde te verstoppen. Hij dook letterlijk onder. Rietje Hilster vertelde later aan haar kleindochter: ‘Ries verstopte zich bij de buren in de regenton. Maar hij klom er te snel weer uit en kwam toen onze tuin weer in. De Duitsers waren hier net vertrokken. Ries ging toen snel even naar een andere tuin, maar werd door een Duitser gezien.’ En meteen opgepakt en afgevoerd.

In het Sportpark moest lang gewacht worden op vertrek.

Bij de razzia werden zo’n 4.000 Hilversummers opgepakt en naar het Sportpark gebracht. Ze moesten daar eindeloos lang wachten op een medische keuring. Sommigen kregen een zenuwaanval, begonnen te schreeuwen en te slaan, maar mochten niet geholpen worden van de Duitsers. Uiteindelijk bleken 3761 mannen geschikt te zijn voor de ’graafwerkzaamheden’. De mannen die hun fietsen hadden meegenomen vertrokken als eersten naar het beruchte kamp Amersfoort. De rest moest lopen. Veel vrouwen volgden op veilige afstand hun mannen op hun tocht naar het kamp, wisten hen soms wat toe te stoppen. In Amersfoort werden de mannen ingedeeld in groepen. Een deel van dwangarbeiders werd per trein afgevoerd naar Duitsland om er te werken in de oorlogsindustrie. De anderen werden ingezet voor allerlei zware werkzaamheden buiten kamp Amersfoort.

Op hun weg naar kamp Amersfoort werden de fietsers nagekeken.

Ehrenberg, Giskes en Hilster bleven in Amersfoort. Een geluk voor Rie Giskes. Ze kon nu iedere dag naar Amersfoort fietsen met eten voor haar man. Op zaterdag 28 oktober bracht ze bovendien heel goed nieuws over haar buurvrouw: Rietje had een zoon gebaard. Voortvarend als ze was had Rie Giskes ook meteen bij de dokter een brief gehaald, dat Rietje in levensgevaar was en dat de thuiskomst van haar man dringend gewenst was. De wrede kampcommandant wilde Ries Hilster niet onmiddellijk laten gaan, stelde maandag in het vooruitzicht. Maar het lukte Hilster al op zondag voorbij de wacht te komen en meeliftend op een damesfiets weer thuis te komen. Hij had ontzettend veel geluk, want ’s avonds werden alle gevangenen van zijn groep op de trein gezet en afgevoerd naar Duitsland. Als het aan de kampcommandant had gelegen was Hilster met hen meegegaan. Thuis ging Hilster meteen aan de slag om een goede schuilplaats in zijn huis te maken. In een kast onder de zoldertrap, boven de ingebouwde kast in de voorkamer beneden wist hij een ruimte te creëren, die niet zo makkelijk te vinden was, zolang hij geen enkel geluid zou maken.

Ehrenberg werd ingezet bij een werkploeg, die zwaar werk moest verzetten bij bunkers in de omgeving van Nijkerk. Daar zag hij uiteindelijk kans om ongezien weg te komen en veilig in Hilversum te komen, waar hij meteen onderdook. Hoe Giskes het gedwongen werk heeft doorstaan, weet ik niet. Wel dat hij het overleefd heeft. Hij en zijn vrouw werden vriendelijke oom Piet en tante Rie van Eef Hilster, het jongetje dat net na de razzia werd geboren.

Er zijn natuurlijk veel meer mannen opgepakt in onze straat. Wie het waren en wie terug wisten te komen is niet bekend. Er is überhaupt weinig over bekend over al die mannen, die uit hun huizen werden gesleurd. Er zijn geen lijsten bijgehouden. Zij, die behouden thuis wisten te komen, hebben dat stilletjes gedaan. Je werd met de nek aangekeken als je voor de Duitsers had gewerkt, ook al was je daartoe gedwongen.

Volgt: 5 – Honger naar alles.

3: Tienduizend man op de Groest

10 mei 2025

Een ijskoude dag met sneeuw op het NSF-terrein

 

Deel 3 van 5 afleveringen

Gerrit Meerbeek fietste iedere ochtend vroeg van de Mercuriusstraat naar het station om op tijd op zijn werk te zijn bij Fokker in Amsterdam. Ook op de ijskoude 25 februari 1941, toen het 4 graden vroor, er een gemeen windje uit het noordoosten blies en het af en toe flink sneeuwde. Eenmaal in Amsterdam merkte hij dat de trams niet meer reden. Ook de arbeiders uit de haven hadden hun werk neergelegd en trokken massaal te stad in voor steun. Het nieuws ging rond als een lopend vuurtje. Hun stakingsoproep werd massaal opgevolgd. Want Amsterdam zinderde nog van woede over hoe de Duitsers omsprongen met de Joden. Die waren voor hun ogen als slachtvee bijeengedreven op het plein bij hun synagoge en in vrachtwagens afgevoerd.

Gruwelijke taferelen in de Amsterdamse Jodenbuurt.

Het was het beestachtige einde van een serie rellen, uitgelokt door de geüniformeerde WA ’mannen (Weerbaarheidsafdeling) van de NSB. Ze waren de Jodenbuurt ingetrokken om geweld uit te lokken. Dat lukte. De Joden sloegen terug met eigen knokploegen. Later kwam er hulp bij van de communisten. Bij de schermutselingen overleed één van de WA’ers, waardoor de Duitsers hun reden hadden om razzia’s te houden onder de Joden. Ze pakten 427 Joodse mannen op en dumpten ze op het Jozef Daniël Meijerplein tijdens de altijd drukbezochte zondagsmarkt. Voor de ogen van de marktgangers werden de mannen vervolgens in vrachtwagens gesmeten en afgevoerd. Slechts twee van hen zouden ooit terugkeren. Zoveel gruwel had Amsterdam nog nooit gezien. Dat pikten ze niet van die Moffen. Daarom legden ze met z’n allen het werk neer. Meerbeek kreeg een pamflet in zijn handen gedrukt. STAAKT!!! STAAKT!!!  STAAKT!!! smeekte het.

Hilversum, staakt mee!!

Op verzoek van zijn communistische maten belde Gerrit Meerbeek naar zijn kameraden in Hilversum en treinde daarna snel terug naar Hilversum om ook daar op te roepen tot de staking. Ze moesten snel zijn om tegenmaatregelen van de Duitsers voor te zijn. Toen Meerdijk tegen tweeën in Hilversum aankwam en hij in een koude sneeuwbui de Larenseweg oprende naar het NSF-terrein zag hij grote groepen werknemers al de poort uitstromen. De Hilversumse kameraden waren al in actie gekomen. Bijna alle 2.000 werknemers hadden gehoor gegeven aan het stakingsparool. Het geluksmoment van Meerdijk duurde maar kort. Een Nederlandse informant bij de Duitse politie had hem herkend. Hij werd ingerekend en zou tot de bevrijding in Duitse gevangenissen moeten zitten.

De stakers trokken in groepen naar andere bedrijven in de buurt met de oproep ook het werk neer te leggen. Dat lukte meteen bij de ijzergieterij en machinefabriek Ensink aan de Larenseweg (op het huidige Jumbo-terrein), bij tapijtfabriek en weverij Veneta aan de Oosterengweg en de Huygensstraat, bij Van Son’s Inkt en Verffabriek, bij Jaarsma’s Haardenfabriek, bij essence-bedrijf Polak & Swarz, Larenseweg en een klein beetje bij de Ripolin verffabrieken, aan het kruispunt Jan van der Heijdenstraat-Larenseweg.

Het NSF-complex gezien vanuit de lucht.

De volgende morgen, 26 februari, lag in Hilversum het werk op de meeste bedrijven en veel winkels stil. Overal waren stakingspamfletten opgeplakt, een Gooise variant van het Amsterdamse vlugschrift, dat Meerbeek had meegenomen. Hier niet driemaal STAAKT!!! maar tweemaal STAAKT!! met twee uitroeptekens. En hier was er niet alleen woede over de behandeling van de Joden maar werden ook ‘loon- en steunverhoging’ geëist en vrijlating van gegijzelde artsen. Kleinere pamfletten, die hand tot hand werden doorgegeven, moedigden aan de staking vol te houden en naar de proteststaking op de Groest te gaan. Ze bereikten ook de Hendrick de Keyserlaan.  Van  Piet Giskes, die op nummer 8 woonde, weet ik dat hij op de tekenkamer van de NSF werkte, maar er zullen wel meer bewoners uit onze straat bij die grote werkgever in dienst zijn geweest.

PROTESTEER MET ONS VOOR DE BOVENSTAANDE EISEN, ONDERSTEUNT DE STAKENDE ARBEIDERS, KOMT WOENSDAG OM 2 UUR OP DE GROEST EN GEEFT UITING AAN UW STRIJDWIL.

Duizenden Hilversummers kwamen naar de Groest.

De volgende dag verschenen duizenden mensen op de Groest, misschien wel tienduizend. De demonstratie was ondertussen al verboden door de Hilversumse NSB-burgemeester. De massa demonstranten op de Groest zette langzaam koers naar het Raadhuis,. Maar daar werden ze opgewacht door een kordon mitrailleurs. De burgemeester had 100 man SS-troepen uit Amersfoort laten komen en 30 extra Rijksveldwachters uit Hilversum zelf laten opdraven. Het leek de stakingsleiders verstandig het niet tot een confrontstie te laten komen en de route te verleggen naar het oude Raadhuis, waar de Ortskommandantur was gevestigd. Ook daar keken ze in de lopen van goed geoliede machinegeweren. Omdat de Groest inmiddels was afgezet kwam er een einde aan de betoging en verspreidde de massa zich rustig en keerde ordelijk terug naar huis.

De staking was voorbij. De stakers hadden hun afschuw en hun spierballen laten zien. De Februaristaking, zoals ze in de historie is gaan heten, wordt geprezen als een uniek massaal en dapper protest tegen de wrede behandeling van de Joden, maar het heeft niets opgeleverd, behalve de woede van de Duitsers. Die dwongen de drie steden die aan de staking hadden meegedaan, Amsterdam, Zaandam en Hilversum, tot het betalen van ‘zoengeld’, 2,5 miljoen gulden binnen één week. De exorbitante boete mocht verhaald worden op de hoogste inkomensklasse, tenminste als men geen lid was van de NSB, de partij die samenwerkte met de nazi’s.

Seyss-Inuart: Schneller Judenfrei machen.

Na de staking draaiden de NSF en  alle andere fabrieken en bedrijven in Hilversum al snel weer op volle kracht, waren de Duitsers op jacht gegaan naar de stakingsleiders, beval Reichkommissaris Seysss-Inquart dat Amsterdam, Zaandam en Hilversum zo snel mogelijk Judenrein moest zijn en dat alle Joden verwijderd moesten worden uit het bedrijfsleven, liet de Hilversumse NSB-burgemeester in zijn gemeente een belachelijke hoeveelheid bordjes plaatsen met de tekst “Voor Joden Verboden”. Dwingender en onbarmhartiger dan ooit tevoren moesten de Joden bij elkaar gedreven en afgevoerd worden. Hij had ze al laten tellen. Het waren er 2.500. Hij moest flink aan de slag.

In on ze buurt, aan het ‘voetbalpleintje’ woonden op twee adressen Joden, de Untermenschen  die volgens Hitler äusradiert moesten worden en volgens Seyss-Inquart wel zo snel mogelijk. Op Van Leeuwenhoekstraat 176, met vorstelijk uitzicht op de voetballertjes, woonde de 62-jarige Trijntje van Tijn. En schuin tegenover haar, op H. de Keyserlaan 10, het gezin Frank: vader David, moeder Marianne en twee jongens, Jopie en Jacques. Konden ze nog wegkomen uit de Duitse klauwen? Die vraag had David Frank zich al vele keren gesteld sinds de nazi’s Nederland waren binnengevallen. Franks broer Salomon had toen meteen zelfmoord gepleegd door zich te verhangen in de winkel van vader Jacob bij de Groest. Frank kon dat niet, hij had een gezin. Onderduiken ging ook niet. Over zoveel geld beschikte hij niet. En dus moest hij er maar het beste van hopen en alle tegen de Joden gerichte verordeningen en pesterijen zo kalm mogelijk ondergaan. Er kwamen er steeds meer, steeds gemener.

Een greep uit de lawine;
15 april 1941 – Joden moeten hun radio inleveren;
1 mei 1941 – Joodse artsen, apothekers, advocaten etc. mogen alleen nog Joden helpen;
2 mei 1941 – Joden moeten weg uit de journalistiek;
15 mei 1941 – Joden mogen niet meer in orkesten spelen;
31 mei 1941 – Joden mogen niet meer op het strand, in het park, in hotels en in zwembaden komen;
27 juni 1941 – Joodse winkels moeten sluiten op zondag;
15 september 1941 – bibliotheken, restaurants, sportvelden, markten, leeszalen en musea zijn voor Joden verboden;
15 september 1941 -Joden mogen niet zomaar van woonplaats wisselen;
15 september1941 – Joden mogen alleen Joodse cafés, lokalen en schouwburgen bezoeken;
22 oktober 1941 – Joden moeten voor ieder beroep een vergunning hebben;
22 oktober 1941– Joden mogen niet naar sportclubs met niet-Joodse leden;
22 oktober 1941- Joden mogen niet werken voor niet-Joden;
23 oktober 1941 – Joden mogen niet emigreren;
7 november 1941 – Joden mogen niet reizen of verhuizen zonder vergunning;
26 november 1941 – Joodse postzegel- en antiekzaken worden gesloten;
1 januari 1942 – Niet-Joden mogen niet voor Joden werken;
23 januari 1942 – Joden mogen niet autorijden;
20 maart 1942 – Joden mogen geen meubels of ander huisraad verkopen;
25 maart 1942 – Joden en niet-Joden mogen niet trouwen;
29 mei 1942 – Joden mogen niet vissen;
5 juni 1942 – Joden mogen niet reizen zonder toestemming vooraf;
12 juni 1942 – Joden moeten fietsen en andere vervoermiddelen inleveren.

David Frank kon geen kant meer op. Hij kon geen handel meer drijven zonder reisvergunningen, zonder auto te mogen besturen, zonder auto. Langzaam maar onontkoombaar werden hij en zijn gezin opgedreven naar Amsterdam, waar ze dan wel weer een nieuwe bestemming zouden krijgen. Werkkampen in Oost-Europa? In juni 1942 kregen David Frank en zijn gezin het lang gevreesde bevel. Ze moesten hun huis verlaten en met alleen wat zij konden dragen naar Amsterdam vertrekken. Hoewel het streng verboden was, hadden ze bij hun buren op nummer 8, meneer en mevrouw Giskes, wat huisraad en meubels in bewaring gegeven totdat de Frankjes weer terugkwamen. Ze zouden nooit meer terugkomen.

Spoorrails bij station Hilversum.

Het lot van de twee jongetjes inspireerde Lourens Meeuwsen, die nu op nummer 8 woont, tot een ontroerend gedicht:

De  koffer van Jopie en Jacques

Ik ga op reis en neem mee / Speel je uren lang om de tijd te doden /
De trein stampt door en je herhaalt gedwee / Een leven vol verboden.

Er mocht maar weinig mee / Alleen wat je dragen kon /
Een koffer met spulletjes voor jullie twee / En met mooi verleden dat je snel verzon.

In de koffer aan je hand / Wereldoorlog in het klein / Herinneringen voor eeuwig ingebrand / Dit zal jullie laatste zijn.

Je ene hand stevig in die van je moeder / In je andere je koffer waarin je veel te korte leven zit / Je koffer met herinneringen / Die niet voller mocht dan dit.

Ook mevrouw Van Tijn kon niet ontsnappen. Ook haar leven kwam ten einde in een vernietigingskamp. Er kwamen nieuwe buren wonen op nummer 10 die voor NSB’ers werden aangezien, maar dat beslist niet waren.

Volgt: 4 – Razzia op alle werkbare mannen

2: Bewakers waren ‘linke lui’

7 mei 2025

Zal een bewoner uit 1940 de Hendrick de Keyserlaan van nu nog herkennen? Natuurlijk wel. De karakteristieke huizen met hun fraai bakstenen metselwerk en ingetogen versieringen, hun hoge pannendaken, hun brede goten en royale voortuinen zien er op het eerste oog nog net zo uit als toen.

Deel 2 van 5 afleveringen

“Fijne huizen”, herinnert zich Wim Lassing, nakomertje in het gezin dat in Hendrick de Keyserlaan 14 woonde. “Het was een gezellig huis, met een beneden, boven en een zolderverdieping. Aan de straatkant was een tuintje en achter een tuin met fruitbomen en een kippenhok. Het was een leuke, onbezorgde tijd in een beschermde omgeving.” De jaren voor de oorlog, bedoelt hij.

Wim zou nu verbaasd kijken naar de glanzende grijze platen, die in een onregelmatig patroon op de dakpannen zijn vastgezet. En zich verbazen over al die verschillende tuinhekjes en voordeuren. En over al die hoge heggen, die je het zicht op de huizen ontnemen en die je het gevoel geven in een doolhof te zijn beland. En over al die auto’s. Dat waren er in 1940 maar twee. En waar is het voetbalpleintje gebleven?

Slechts twee bewoners bezaten een auto. De vader van Wim Lassing had er een. “Eén van de eerste Fordjes, die toen in ’t Gooi reden”, aldus Wim. Pa was vertegenwoordiger van de Droste chocoladefabrieken in Haarlem en had het Gooi als rayon. Ook bij de familie Frank, Hendrick de Keyserlaan 8, stond een auto geparkeerd. De vader van Jopie (12 jaar) en Sjaak (6 jaar) handelde in luxeartikelen. Maar het beviel hem niet erg dat zijn auto steeds zo dicht bij het voetbalpleintje stond. Hij plaatste daarom een advertentie in de Gooi en Eemlander: Gezocht een garage “met brede oprit.“ Of hem dat gelukt is weet ik niet.

Na-oorlogs uitzicht vanaf de voortuin van HdK 13 op de sigarenwinkel en de laatste huizen van de Van Leeuwenhoekstraat.

De Hendrick de Keyserlaan was destijds één rechte straat.  En op de t-splitsing met de Van Leeuwenhoekstraat was zoveel ruimte dat alle aspirant-voetbalsterren uit de buurt daar hun talenten naar hartenlust konden ontwikkelen. Ze moesten alleen uitkijken dat de bal niet terecht kwam in de tuin van meneer Knollenburg op Van Leeuwenhoekstraat 117. Dat was een ballenhater, die zo’n bal onmiddellijk lek prikte.

Het zou een bewoner uit 1940 ook meteen opvallen dat alle winkels zijn verdwenen: de delicatessenzaak van Schogt op nr. 6, de winkel in comestibles van Schoen op nr. 5, de tabakswinkel van Wenteler op nr. 12, Bools, de drogist op nr. 19, Kuddus, de banketbakker op nr. 18 en de Albert Heijn op de hoek met de Cornelis Drebbelstraat.

Op het Dr. Cuypersplein waren geen winkels. Wel weer op de Jan van der Heijdenstraat aan de oostkant van het plein: een verfhandel, een textielwinkel, een fourniturenzaak, een bakker en 15 meter noordwaarts, op de hoek met de Johannes Geradtsweg, een apotheek. En daar hield Hilversum dan bijna op. Aan de overkant van de weg, aan de noordkant dus, stond alleen nog de Noorderkerk, een stevige gereformeerde kerk met dito toren. Daarachter strekte de heide zich uit voor zover je kon kijken. De heide was Sperrgebiet, oefen- en opslaggebied van de Wehrmacht.

De woningen in onze straat waren zo royaal gebouwd dat ze ruimte boden voor inwoning. Dat gebeurde in acht van de 25 huizen, die de Hendrick de Keyserlaan telde en wel op de nummers 2, 5, 9, 10, 17, 20, 27 en 29. De bewoners hadden zeer gevarieerde beroepen: musicus (2 x), natuurfilosoof, hoofdopzichter, timmerman, tekenaar, koopman (2x), vertegenwoordiger, commies bij abattoir, monteur, importeur, sigarensorteerder (2x), onderwijzer, laborant, constructeur, magazijnbediende en een wijnhandelaar.

De Duitsers kunnen niet wachten om het NSF-terrein aan de Jan van der Heijdenstraat te bezoeken.

Al kreeg Hilversum een kleine bezettingsmacht, het was toch van groot belang voor de Duitsers. Via de gemuilkorfde radio konden ze heel Nederland vergiftigen met hun geraffineerde nazipropaganda. En met de NSF, de Nederlandse Seintoestellen Fabriek aan de Jan van der Heijdenstraat (500 meter van onze straat) , hadden ze een uiterst belangrijk bedrijf in handen gekregen. De NSF was verreweg de grootste en belangrijkste werkgever van Hilversum. Er werkten aan het begin van de oorlog 1.100 mensen. Dat aantal zou alleen maar groeien. Fabriek en terrein werden zwaar bewaakt door een Duitse Werkschutz van zo’n 150 bewapende Wachmänner. Voor de poort van het NSF-complex stond een wachthuisje met altijd één of twee grimmige Wachmänner. “Linke lui”, volgens Wim Lassing. “Daar moest je beslist geen geintjes mee uithalen. Ze deden alsof ze Fort Knox bewaakten!”

 

Zo vriendelijk als op dit affiche waren de Wachtmänner niet.

Wim had gelijk. De bewakers waren rauwe kerels. In 1944 kon een aantal van hen zo overgeplaatst worden naar werkkampen als Kamp Amersfoort en Kamp Erica bij Ommen, waar ze al snel berucht en gevreesd werden als knuppelaar. Het waren geen goudstaven, die zoveel bewaking nodig maakten, maar heel iets anders waar de Duitsers niet genoeg van konden krijgen: namelijk wapens en munitie. Al sinds 1937 produceerde de NSF ook onderdelen voor vuurwapens en granaten voor munitiefabriek de Hembrug.

De jongens uit onze straat waren bang voor de bewakers van het NSF-terrein.

Sinds de Duitsers de dienst uitmaakten bij de NSF  pleegde het personeel op allerlei manieren heimelijk verzet, waardoor veel vertragingen ontstonden en deadlines vaak niet gehaald werden. Ook op andere manieren zaten de werknemers de Duitsers dwars: er verdwenen af en toe onderdelen. Vooral na een luchtalarm en het personeel een schuilplaats moest zoeken. Een deel ging dan de heide op, verstopte daar de buit om het na werktijd stiekem op te halen. Vooral zenderonderdelen waren favoriet. Daarvan bouwden verzetsmensen een geheime zender om in contact te komen met Londen, de Nederlandse regering.

Het begon op te vallen. Daarom deden de Duitsers af en toe een inval en pakten mensen op. Eén van hen probeerde de ontsnappen, maar werd doodgeschoten. René Paul Wirix heette hij. Een straat in Hilversum-Noord draagt nu zijn naam. Het heimelijke verzet bleef doorgaan. Begin februari 1941 raakte een Duitse officier bij zijn bezoek aan de fabriek zijn revolver kwijt. Hij zijn revolvertas aan een kapstok gehangen. De Duitsers reageerden furieus, dreigden met harde represailles. Het liep met een sisser af nadat de verdwenen revolver ’s nachts teruggegooid werd over de omheining van het terrein, maar een explosieve spanning bleef hangen.

Volgt: 3 – Met tienduizend man op de Groest

1. Bloemen voor de bezetters

5 mei 2025

De lente is weer aangebroken in de Hendrick de Keyserlaan van Hilversum.

Het zijn weer de meidagen. Ik heb zojuist de vlag uitgestoken, klim van het wiebelige trapje af en wacht op moment dat de wind ook haar zal vinden. Een vlag moet wapperen. Geen mooier gezicht dan een straat vol wapperende vlaggen. Ik denk dan terug aan die dag dat eindelijk het rood-wit-blauw weer uitgestoken kon worden. Aan hoe het was om in die oorlog te wonen in de Hendrick de Keyserlaan van Hilversum. Kijk, de vlag doet het!  Hij strekt zich vrolijk uit en wappert mee met de hele straat. Ik klap het trapje in en loop het huis in. Hoogste tijd om eens te achterhalen wat zich tussen 1940 en 1945 zoal afspeelde rondom ons huis.

 

 

 

Deel 1 van 5 afleveringen

Het eerste oorlogsgeweld dat in de Hendrick de Keyserlaan  te horen was  waren heftige explosies, gevolgd door zwaar gedreun en geraas. Dat gebeurde al in de nacht van maandag 13 op dinsdag 14 mei 1940, omstreeks 5 uur. Op het NSF-terrein aan de Jan van der Heijdenstraat (het huidige Seinhorst) werden door het Nederlandse leger drie hoge zendmasten opgeblazen. Dat gebeurde in opdracht van de regering in Den Haag. De radiozenders mochten niet ongeschonden in handen vallen van de aanstormende Duitse troepen. Twee masten stortten met een griezelig gekraak en zwaar gedonder ter aarde. De derde mast, 140 meter lang, kwam alleen maar scheef te hangen. Overdag werd het nog eens geprobeerd. Nu viel de mast wel om maar belandde op nummer 111 in de Meteorenstraat en veroorzaakte flink wat schade.

De derde zendmast trof een huis in de Meteorenstraat.

De explosies op het terrein van de NSF, de Nederlandse Seintoestellen Fabriek, zullen ook de ruiten in de Hendrick de Keyserlaan hebben doen trillen. Ze stonden niet verder dan hemelsbreed 500 meter van onze straat. Maar daar woonden we nog niet, sterker nog: ik woonde nog nergens. Ik zou pas over een maand geboren worden, in de Zaanstreek. Onze huidige woning kochten we ver na de oorlog, in 1973, toen niemand meer sprak of dacht aan die verschrikkelijke oorlog van 1940 tot 1945. Dat is gelukkig inmiddels wel veranderd.

Duitse Messerschmitts in de lucht.

Duitse Messerschmitts raasden door de lucht.

Drie nachten eerder had Hilversum al kennis gemaakt met oorlogsgeweld verder weg.   In de nacht van vrijdag 10 mei 1940 waren Duitse Messerschmitts over het vliegveld van Hilversum geraasd, terwijl de Duitse nazitroepen Nederland binnenvielen. Kazernes en vliegvelden werden gebombardeerd. Vrijwel de complete Nederlandse luchtmacht werd uitgeschakeld. Op vliegveld Hilversum werden de hangar en vier vliegtuigen zwaar getroffen.  Vijf in het bos verscholen vliegtuigen werden over het hoofd gezien en zouden die eerste oorlogsdag nog deelnemen aan de gevechten tegen de Duitse agressor. Kort daarop, om 5.46 uur, ontwaakte radio-Hilversum om Nederlandse schepen op zee te waarschuwen voor Duitse onderzeeboten en aan te raden snel veilige havens te zoeken. Nederland was in oorlog geraakt.

Het station van Hilversum had veel passagiers te verwerken.

In Hilversum wemelde het van de militairen. Sinds in juli 1939 het Nederlandse leger reservisten had opgeroepen vanwege een dreigende oorlog met Duitsland was Hilversum groener dan ooit, legergroen. Er werden hier heel wat legeronderdelen gelegerd: een pontonafdeling, een bewakingsdetachement op NSF-terrein, een verlichtingsafdeling, een militaire trein, een depot voor verbandmiddelen en nog meer van dat oorlogstuig. Maar vooral na 24 augustus 1939, toen alle reservisten werden opgeroepen, was het ongekend druk geworden. Inwoners keerden gehaast terug van hun vakanties, toeristen maakten dat ze wegkwamen. De treinen vervoerden alleen nog maar de opgeroepen militairen. Forensen moesten thuisblijven. Auto’s en paarden werden gevorderd door het leger. Overal op straat kwam je militairen tegen, vaak dronken. 35.000 zandzakken werden afgeleverd om de belangrijkste gebouwen te beschermen.

Aangeraden werd om ’s avonds binnen te blijven. Alle huizen en gebouwen moesten dan verduisterd zijn, zodat vliegtuigen ze niet konden zien. Hilversum was vooral bang voor aanvallen vanuit de lucht. In 1937, tijdens de Spaanse burgeroorlog, had de nazi’s hun nieuwe luchtmacht uitvoerig getest op de Baskische stad Guernica, waarbij een derde van de bevolking werd gedood of gewond. Daarom zag de luchtbeschermingsdienst in Hilversum er scherp op toe dat alle huizen en gebouwen goed verduisterd waren.

Ruim buiten Hilversum was de Nieuwe Waterlinie geactiveerd om een Duitse inval te remmen, in ieder geval te vertragen. Het binnengelaten water was ver van Hilversum gebleven maar de polders bij Kortenhoef, Weesp en Horstermeer stonden wel blank. De bevolking van Kortenhoef was geëvacueerd naar Castricum.

Nu, al op de vierde oorlogsdag, kregen alle Nederlandse troepen in Hilversum bevel zich zo snel mogelijk terugtrekken, richting waterlinie. Dat gaf heel wat herrie in onze buurt. In de school aan de Snelliuslaan waren 250 man motorartillerie gelegerd. Toen ze met z’n allen haastig plankgas gaven, leverde dat een kabaal van jewelste op. Ongeveer op hetzelfde moment was op het NSF-terrein aan de Jan van der Heijdenstraat opnieuw een luide knal en veel geraas te horen. Nu stortte de derde zendmast eindelijk wel omlaag – maar niet op de juiste plek – en konden ook de bewakingstroepen er als hazen vandoor gaan.

In de Snelliusschool – 200 meter van onze buurt straat – waren Nederlandse militairen ingekwartierd.

Nog voor 13.32 uur, toen de eerste Duitse bommen op de stad Rotterdam werden gegooid en Nederland knock-out werd geslagen, lag Hilversum er leeg en verlaten bij, slechts beschermd door de 35.000 zandzakken, De radio bleef het nog steeds doen – tot mijn verbazing: de drie zendmasten waren toch onklaar gemaakt! Het had slecht nieuws. In een rechtstreekse uitzending maakte om 19.00 uur generaal Winkelman bekend dat het Nederlandse leger gecapituleerd had. Ook koningin Wilhelmina verscheen op de radio. Zij bleek naar Londen te zijn gevlucht. “Doet alles wat u mogelijk is in ’s lands welbegrepen belang. Wij doen het onze. Leve het vaderland! ‘sprak de koningin.

De koningin sprak vanuit Londen het bezette Nederland toe.

Een lange stoet Duitse infanteristen trok Hilversum binnen, de meesten op de fiets. Niemand die ze tegenhield. De Duitsers vorderden de Rembrandtschool aan de Rembrandlaan, een trotse creatie van de architect Dudok, met 12 lokalen en nog veel andere vertrekken, maar nooit bedoeld om vijandelijke troepen onderdak te geven. De Duitse officieren kozen voor het luxe Hotel Gooiland om daar in alle rust en met alle luxe verdere orders af te wachten. Er was geen schot gelost.

Bij de AVRO werden de Duitsers heel vriendelijk ontvangen.

Ook de eenheid van de Duitse Propaganda Kompanie die met drie voertuigen achter de Duitse troepen was meegereden, werd geen strobreed in de weg gelegd. Bij de ingang van de AVRO-studio aan de ’s-Gravelandseweg stond men zelfs met bloemen klaar toen de Duitsers er binnen marcheerde met de mededeling dat ze mochten blijven uitzenden, zolang er geen anti-Duitse programma’s bij waren. De AVRO ging meteen akkoord. De andere omroepen bleken ook geen bezwaren te hebben.  Op het Melkpad werden onmiddellijk twee panden gevorderd voor de Duitse Rundfunk-betreuungsstelle, die voortaan de programma’s van tevoren inhoudelijk ging controleren. Opluchting in omroepland.

Niet lang erna werden er de eerste Joden op straat gezet.

De populaire radioreporter Han Hollander werd snel ontslagen.

Volgt: 2: Bewakers waren ‘linke lui’.

Erfstuk vol raadsels

26 november 2023

Mijn verzameling souvenirs en curiosa.

De kaalgeschoren boeddhistische monnik, de schrijver Franz Kafka, de despoot Mao Zedong, de breed lachende bedelaar, de krijgers van het Verboden Leger en Jezus aan het kruis, nee helemaal niemand uit mijn verzameling souvenirs en curiosa, vertrok een spier toen ik een gedeukt, koperen kokertje toevoegde aan mijn collectie. Toch is het een voorwerp van onschatbare waarde. Het is namelijk het eerste en enige erfstuk dat ik ooit heb ontvangen. En het heeft een lange geschiedenis.

Mijn tante Cora en oom Antoon.

Dat het kokertje iets heel bijzonders was, wist ik allang. Het hing bij mijn oom Antoon en tante Cora te pronken boven de schoorsteenmantel. Maar daar, in dat voorname huis stond zoveel te glanzen en te spiegelen dat ik er nooit oog voor heb gehad. Toen ik er als kind wel eens mocht logeren speelde ik natuurlijk liever in de kelder met het oude onweerstaanbare speelgoed van mijn veel oudere neef en nichtjes, Koos, Liesbeth en Jennie. Een groot poppenhuis met in alle vertrekken elektrische verlichting. Een miniatuur stoommachine en een spoorlijn. Stripboeken van Bruintje Beer en Bulletje en Bonestaak. Wat een weelde!

Koos, Liesbeth en Jennie hadden prachtig speelgoed.

In de loop der jaren werd het voorname huis leger en stiller. Mijn beide nichten verhuisden naar Kennemerland. Oom Antoon stierf. Tien jaren later volgde tante Cora. Jennie overleed negen jaar later.  Maar mijn neef Koos bleef domweg gelukkig achter in het voorname ouderlijke huis. Samen takelden ze gestadig af en werden grijzer en stoffiger. De indrukwekkende hoge spiegel in de hal verloor zijn glans en helderheid. De passant werd een schim.
‘Ik heb iets heel bijzonders voor je’, kondigde mijn nicht Liesbeth aan tijdens een bezoekje aan haar appartement. ‘Iets dat al heel lang in de familie is.’ Haar leven lang heeft  ze gekampt met oogproblemen en nu was ze zo goed als blind. Ze tastte door al haar kasten maar kon het object niet vinden.
Ik wil dat jij het krijgt na mijn dood.’

Mijn nicht Elsbeth

Mijn nicht Elsbeth.

Waarom uitgerekend ik het voorwerp moest krijgen verbaasde mij. Zo veel had ik me niet om haar en haar familie bekommerd. Misschien om dat ik ooit een genealogie van de familie had gemaakt, waarmee te pronken viel? Ik was er achter gekomen dat een zekere Outger Rep op de Noordpool twee eilanden had ontdekt en in kaart gebracht, en die naar hem zijn vernoemd: Noord- en Zuid-Repøyane. Of misschien om de historische boeken die ik had geschreven? Of omdat ik als programmamaker werkte bij de televisie?

‘Wat zoek je dan precies’, vroeg ik. ‘Hoe ziet het eruit?
‘Nou, je weet wel’, antwoordde Liesbeth, ‘dat koperen buisje met een kettinkje eraan.’
Ik wist echt niet wat ze bedoelde.
‘Een tondeldoos. Heel oud’, vervolgde ze.  ‘Met de tekst : 7 maart 1767, Antonij Kroonenberg.’

Oma Rep -Kroonenberg

Kroonenberg is de achternaam van ons beider grootmoeder. ‘Met twee o’s’, zei ze altijd nadrukkelijk, want ze hoopte haar hele leven lang op de dood van een oom, die fortuin zou hebben gemaakt in Amerika. Die schreef ‘Kroonenberg’ altijd met twee o’s. Alle kans dat je niet zou meedelen in zijn erfenis als je je achternaam met één o schreef. ‘Notarissen zijn daar fel op,’ verzekerde grootmoeder ons.

Liesbeth staakte haar zoektocht, zou later nog wel eens beter kijken. Het maakte mij niet uit. De belofte dat ik een eeuwenoud voorwerp uit onze familie zou krijgen vond ik voorlopig opwindend genoeg.

Koperen tondeldoos.

Een tondeldoos? Wat is dat eigenlijk? Ik kende natuurlijk het gelijknamige sprookje van H. C. Andersen, maar het waren vooral de drie griezelige honden die me zijn bijgebleven. De honden waren alleen te temmen met een magische tondeldoos. De bakbeesten werden mak als lammetjes en bereid iedere opdracht uit te voeren, ook al was het om een slapende prinses te apporteren. Maar uitleg over de functie van een tondeldoos vertelde Andersen er niet bij. Dat was in zijn tijd even bekend als nu een aansteker.

Liesbeth stierf voor ze de oude tondeldoos had gevonden. Niemand kon hem vinden in haar appartement, hoe er ook werd gezocht. Iemand met vlugge vingers was me voor geweest. De executeur-testamentair vond het heel vervelend voor me.
‘Maar als ik het ooit tegen kom is het voor jou’, beloofde hij. Schrale troost.

Neef Koos

Neef Koos

Maar hij hield woord. Toen Koos overleed, helemaal alleen in dat grote, voorname huis, kwam ik de executeur weer tegen. ‘Gevonden!’, grijnsde hij, ‘in de bovenste la van zijn bureau.’
Gezien het doffe, groen uitgeslagen voorkomen van het kokertje lag het daar al heel lang, al van voor Liesbeths vergeefse zoektocht.
‘Neem maar mee’, sprak de executeur.
Ik aarzelde. Kon dat zomaar met het pronkstuk van de familie? Ja, dat kon.
‘Het was je toch beloofd! En kijk maar even rond of je nog iets van je gading vindt.’

Het was nog een heel gedoe om de monumentale spiegel uit de hal in mijn auto te wurmen. De tondeldoos gleed zonder moeite mijn binnenzak in.
Thuis kon ik het relikwie eindelijk eens goed bekijken. Hoewel van onschatbare waarde was het eigenlijk een simpel dingetje. Een koperen busje met een dekseltje, met een (gebroken) kettinkje aan elkaar verbonden. Het kokertje was leeg op wat corrosievlekken na. Het vuursteentje en het snel brandbare tonder waren verdwenen. Wel aanwezig was de ijzeren ring, het vuurslag. Een vuurtje   maakte je door met het steentje vonken uit het vuurslag te slaan en op te vangen op het tondel en het voorzichtig met je mond aan te blazen. Sinds het jaar 1600 werd zo een pijpje tabak aangestoken. De lucifer, die rond 1850 werd geïntroduceerd, had moeite de tondeldoos te verdringen. Die kwam pas rond 1920 in de mode.

Moeilijk leesbaar: Anthonie. En verder?

Ik pak de loep erbij. Er zijn namelijk nauwelijks te lezen letters op gestanst. Anthonij Kroonenberg, geboren 7 maart 1767, had Liesbeth gezegd, maar zij was bijna blind. Ik wil het met eigen ogen zien. Ik lees AN T H O N I E (geen J ) K R O N E N B E R G ( geen dubbel o ).
Dan de tweede regel, nog lastiger: G E L O K E N.  Wat is dat nou weer? Na lang zoeken vind ik een betekenis: Het betekent intiem, nauw, gesloten. Jezus aan het kruis had geloken ogen. De B en de R zijn wellicht niet hard genoeg geslagen en een L en K geworden. Het jaartal is ook niet duidelijk. Liesbeth had het over 1767, maar ik lees toch niets anders dan 1 7 0 7. Dat scheelt een mensenleven met wat Liesbeth zei.  Maar ach, wat maakt het nou uit, 1707 of 1767?

Een tevreden roker is…

Ik vind het indrukwekkend en ontroerend dat deze tondeldoos gedurende twee-en-een-halve eeuwen is doorgegeven van het ene familielid op de andere en nu aan mij. Ik maak een voornaam plaatsje vrij in mijn verzameling rariteiten en curiosa en ga op jacht op het internet. Als kersverse en trotse bezitter van dit pronkstuk wil ik alles weten over tondeldozen. Waarom heten ze dozen in plaats van kokers? Waren het luxeartikelen? Had iedere roker een tondeldoos? Werden ze geschonken als kraamcadeau? Waren er verschillende formaten? Verschillende uitvoeringen? Van goud of zilver? Waarom liet je er je naam op stansen? Hoe lang gingen tondeldozen mee? Hoe zeldzaam zijn ze eigenlijk? Zijn ze nog te koop? Ik beland op Markplaats, de rommelsite voor allerhande artikelen. Daar zijn nog te vinden. Heel wat. En – tot mijn verbazing – niet al te duur. Spotgoedkoop eigenlijk. Een meneer uit Heerenveel biedt er zelfs twee aan voor samen 85 euro en een ander 35 euro voor één exemplaar. Wat een deceptie! Onze familieschat schrompelt plots ineen tot een onbenullig vingerhoedje!

Toch staat de tondeldoos te shinen tussen mijn souvenirs en curiosa. Waarde is niet altijd uit te drukken in geld. Het blijft een ontroerende gedachte dat Anthonie Kronenberg drie eeuwen geleden deze tondeldoos in zijn handen had om rustig een pijpje te roken bij het overdenken van de dingen van de dag.  En dat zijn aansteker van geslacht tot geslacht doorgegeven is, tot ik hem kreeg. Nou ja: kreeg? Ik denk dat zo’n tevreden roker als Anthonie geen bezwaar maakt tegen mijn kleine ingreep in de familiegeschiedenis.

 

Terug in Memmelân

17 oktober 2023

De Gietersevaart in Oosterzee.

Op weg naar het skûtsjes sile in Friesland stop ik impulsief in het onooglijke dorpje Oosterzee, aan de rand van het Tjeukemeer, en loop het pad op, links langs de Gietersevaart. Het is ongeplaveid, smal en her en der overwoekerd door onrustig riet. De vaart ligt er uitgeteld bij, doodmoe van de zware plakken wier en kroos bovenop. De huisjes aan het pad staan onverstoorbaar stil, kijken zwijgend voor zich uit, als zerken op een begraafplaats. Ik zoek het huisje waarvan ik het nummer vergeten ben maar voor de rest nog alles van weet.

Voor mij loopt een jongetje van amper zes jaar, spierwitte kuif, korte broek, hoge zwarte schoenen, spillebenen, spitse gehavende knieën. Hij torst een rieten koffer, bijeengehouden door een leren riem. Voor het knulletje loopt zijn broer, negen jaar, tenger en bleekjes, een rechte scheiding in zijn donkerblonde haar, ook korte broek, gladde benen, lage schoenen, geen kale plekken op de neus. Hij draagt een zware tas met allerhande breekbare spullen. Voorop een oude man, met stevige pas en ondanks het warme zomerweer in dikke, donkere kleding, platte pet, onwennige schoenen, licht gehaakte neus, wangen als aardbeien zo rood. Af en toe tilt hij zijn pet op om met een rode zakdoek het zweet van zijn voorhoofd te wissen. Zijn mond zit op slot en als hij iets wil zeggen brabbelt hij malle woorden, waaraan geen touw te knopen valt.

De vaart omstreeks het jaar 1950.

De kleine jongen zweet, door het gewicht van de koffer en de hitte
van de zon. Hij kan het tempo van de man niet bijhouden en raakt steeds verder achterop. Zijn hart huilt om deze vreselijke tocht, dit vreselijke oord, die oude man met zijn grote stappen. En als zijn grote broer hem niet gedwongen had om zonder kabaal achter hem aan te lopen dan was hij beslist in woedende wanhoop in de vaart gesprongen en over het weiland, kletsnat en luid jankend naar Lemmer gerend, naar de veerboot, die er misschien nog wel lag, klaar voor vertrek uit dit waanzinnige land.

De man voorop dept opnieuw zijn voorhoofd en kijkt achterom, ziet het blonde jongetje zwetend zeulen met zijn koffer, lacht en stoot opnieuw vreemde klanken uit: Hé, jonkje,dyn skonke moatte noch wol wat groeie!
‘Nee, dank u wel, meneer’, antwoordt het jongetje met een rood hoofd.

De Gieterse brug over de Gietersevaart. Rechts begint het pad.

Die blonde jongen met die rode kop ben ik. Het is 1946, nauwelijks één jaar na de oorlog en de hongerwinter. Mijn broer en ik moeten twee weken lang aansterken op het boerenland, frisse lucht, volle melk, boterhamen met spek. ‘Heerlijk, jongens, mmm!’, roept vader.  Maar de belangrijkste reden om ons naar een uithoek van de wereld te sturen is waarschijnlijk de weldadige rust die het thuis zal opleveren als ik, wildebras van jewelste, orkaan van kabaal en onrust, twee weken lang zal uit razen ver achter de horizon. Onze moeder heeft nog maar net twee maanden geleden haar derde kindje gekregen, weer een jongen, en als iemand in alle rust moest aansterken is zij het wel. Twee weken lang, zonder rondcirkelende orkanen, heerlijk tutten met haar kleine baby, wat een zegen zal dat zijn. Voor de familie aan moeders kant heeft vakantie maar één bestemming: Oosterzee-Gietersevaart, een kaarsrecht pad van hooguit 800 meter lang.  Daar liggen moeders vrolijke huppelpasjes naar haar grootmoeder, die helemaal aan het einde van het pad woonde met haar schaap, Beppe mei it skiep. Moeder was haar troetelkind en kreeg haar voornaam toebedeeld, Meintje.  Ze waren dol op elkaar. Ze moet hier vaak zijn geweest.

Beppe is mijn oerbeppe, overgrootmoeder.

Een complicatie was evenwel dat het populaire logeeradres niet meer bestond. Beppe, 87 jaar oud, overleed een volle maand nadat Meintje haar derde kindje had gekregen. Of ze mij ooit wel heeft mogen aanschouwen betwijfel ik. Het was alsmaar oorlog sinds ik geboren was. De lange reis van de Zaanstreek naar de Gietersevaart zat vol hindernissen en gevaren, niks voor mijn voorzichtige moeder. Toch is ze minstens één keer met de Lemmerboot naar Friesland gevaren, samen met haar oudste zoontje. Niet zonder problemen. Tijdens de overtocht kreeg ze de nogal opdringerige aandacht van een mannelijke medepassagier. Ze dwong haar kind om voortdurend dicht bij haar te blijven, hoe interessant en avontuurlijk het schip en het water ook voor hem waren. Hij was dus al eerder op het pad waar ik met die lastige koffer heb lopen zeulen.

Muoike Aaltje en omke Marten bij hun huisje aan de vaart.

De man met de grote passen houdt eindelijk halt, veegt nogmaals zijn voorhoofd af. Boven de heg verschijnt het hoofd van een vrouw, zíjn vrouw denk ik. ‘Och, och’, verzucht ze en strekt haar armen om ons te begroeten, ‘Meinties bern!’ ‘Meinties bern’, beaamt de man met een trotse grijns. ‘Jimme sille wol toarst hawwa’, zegt de vrouw en put met een kroes water uit de regenton. Ik heb dorst als een paard. Het regenwater smaakt bitter maar ik drink de kroes gulzig leeg.  De man en de vrouw kijken lachend toe. Twee stokoude mensen en geen kind te bekennen. Hun huisje is piepklein. Boven het raampje begint meteen het schuine dak. Ik kan de goot gewoon aanraken. De goot loost in de regenton. De vrouw blijkt ook normaal te kunnen praten, de man slechts een beetje. Het zijn muoike (tante) Aaltje en omke (oom) Marten, nooit gezien, nooit van gehoord. Pas veel later begrijp ik dat omke de zoon is van de pas overleden beppe.

Familieoverzicht:____________________________

Beppe        Meintje    1859-1964 
Opoe        Aukje         1884-1977     ►Omke Marten 1888-1975
Moeder    Meintje     1911-1955
► Broers      Simon       1936-2022 
                        Martin      1946
      Ik              Jelte           1940
_____________________________________________

‘Is dit misschien het huisje?’, roept Martin, de baby van toen. Hij loopt oplettend achter mij aan, samen met zijn vrouw en de mijne.  In plaats van de skûtjes zijn we nu in de ban gekomen van mijn speurtocht naar de plek, waar ik ooit sliep in een duistere bedstee. Simon, mijn oudste broer, is er niet bij, hij stierf zeven maanden geleden. Ik ben dus de enige getuige, besef ik nu, maar ik weet niets meer precies.


Zou dit het huisje zijn?

‘Nee, volgens mij niet,’ antwoord ik. In mijn herinnering had het
huisje rode bakstenen, een puntdak, een lage goot die ik met hand kon aanraken, een regenton waaruit doodleuk water werd gedronken. Achter op het erf stond een piepklein schuurtje, het hûske, om te pissen en te poepen door een gat in een plank. En binnen een duistere bedstee waar ik intens gebeden en gesmeekt heb om me te redden uit deze onzalige plek.
‘Die goot zit veel te hoog. Ik loop nog even door.’

Het einde van het pad.

Het pad eindigt na nog een paar honderd meter bij huisnummer 47, het huisje waar beppe woonde en waar alle kleinkinderen tijdens hun vakanties steevast logeerden. Bouwjaar 1900. In de familiealbums komt het stulpje tientallen keren voor als achtergrond voor steeds andere ooms en tantes, maar hier is het verdwenen. Het is een royale recreatiewoning geworden, voorzien van alle gemakken van de moderne tijd. 

We draaien om en lopen terug over het pad. Nu moet ik beslissen in welk huisje ik 77 jaar geleden logeerde. Er staan slechts 20 huisjes aan het pad maar er is veel vertimmerd. Zoekwoorden zijn: rode bakstenen, puntdak, lage goot, gemetselde regenton. En in het huis een bedstee.

Marten en Aafje in hun zondagse kleren.

De warme dag zakt weg achter de weidse weilanden in de verte. Het is hier nu helemaal doodstil. De warmte blijft amechtig liggen. In het huisje is het snikheet. Ik lig er helemaal alleen in een diepe, duistere kast met de deuren op een kier. Hier moet ik in slaap vallen, maar daar komt natuurlijk niks van. De dekens zijn veel te zwaar, de matras zit vol met bobbels en kuilen. Het ruikt naar aardappelen. Mijn oren staan op steeltjes. Ik hoor alles: de breipennen van tante Aaltje die in de koelte achter het huisje zit. Ik hoor zelfs het zwijgen van omke Marten en Simon die op een vlonder aan de vaart zitten om de zon te zien ondergaan. Simon komt, volgens een ijzeren huisregel,  pas over drie kwartier naast me liggen omdat hij drie en een half jaar ouder is dan ik. Hij bungelt met zijn benen in de vaart. Ook dat kan ik horen.

Er kraakt een plank in de bedstee. Ik hoor iets engs trippelen over de vliering boven me. Ik huil natuurlijk niet, maar weet niet hoelang ik dat kan volhouden. Ik durf me niet te bewegen, laat staan om mijn handen samen te vouwen. Maar ik móet wel bidden of de Here God mij wil verlossen uit dit spookhok, ook al weet ik dat Hij zich niet bemoeit met dat soort verzoeken. En helemaal niet als je bidt zonder gevouwen handen en met gesloten ogen. Schrik! Ik hoor nu heel dichtbij geruis achter de planken bij mijn voeten. Muizen. Of een rat.  Red mij toch, Here God!

Dit moet hoogstwaarschijnlijk het huisje zijn ..?

Mijn keuze valt op nummer 37. Maar ik twijfel nog steeds. Het
huisje is wit geschilderd. Over rode bakstenen? Het is hoger dan ik dacht. Er staat wél een gemetselde regenton. Maar niet op dezelfde plek. De goot is mij te hoog. En is er binnen een bedstee? We loeren door de ramen naar binnen. Een hond begint te blaffen. We horen een deur dichtslaan. Boven de heg verschijnt het hoofd van een vrouw. We leggen uit wat we aan het doen zijn. Ze heeft het huisje pas een paar jaar, ze woont elders, ze komt hier slechts af en toe. Als ze oppashonden heeft. Die vinden het hier fantastisch. We mogen wel binnen komen, maar niet naar de troep kijken.
‘Is er een bedstee?’
‘Ja zeker!’

Het is een wonder dat zo’n klein huisje zoveel spullen kan herbergen. Overal staan of liggen boeken, tijdschriften, cd’s, dvd’s, videobanden en muziekcassettes. De wanden wemelen van de schilderijtjes, tekeningen, foto’s en curiosa. Overal veel fleurige bloemen.
‘Dat zei ik toch. Het is een grote troep hier’, zegt de vrouw. ‘Ik moet het gauw eens opruimen, maar ja. Dat is een hele klus.’
De oppashond is gelukkig van klein formaat en is druk aan het speuren naar de handvol hondenbrokjes, die de vrouw heeft gestrooid.
Ik kijk verbaasd rond. Geen bedstee te bekennen.
‘Wel hoor’, zegt de vrouw en trekt een wand open. Een duistere ruimte openbaart zich. Daarin dikke dekens, kussens, een plaid en een schemerlampje.
‘Mijn lekkere plekje’, glundert de vrouw. ‘Knus en warm. Om een uur of tien ’s avonds zet ik het open. Dan springt de hond er gelijk in en maakt mijn bedje alvast heerlijk warm.’

De bedstee waarin ik moest slapen.

Dit moet de bedstee wel zijn. Hier is 77 jaar geleden, een angstig jongetje, in een schone pyjama, ver van huis, verlaten door zijn grote broer, machteloos omhoog geklauterd, een krakend donker hol in, gulzig beloerd door onzichtbare griezelspinnen, rennende muizen en ratten. Het waren de verschrikkelijkste drie kwartier uit zijn jongensjaren.
‘Nou, en’, vraagt de vrouw, ‘heerlijk toch!’
Ik hou mijn lijdensverhaal voor me en antwoord  ‘Jazeker, heerlijk’.

Verkeerde bocht

1 maart 2022

Jaren ’40, toen de H. de Keyserlaan nog kaarsrecht was.

Vroeger. Is lang geleden. Was onze laan kaarsrecht. Kon je je auto altijd voor je deur parkeren. Konden kinderen er onbekommerd spelen. Ruimte zat. Maar dat is verleden tijd. Nu is spelen, parkeren, lopen er een kwestie van goed opletten. De enige ruimte in onze laan biedt een knik, die geplaveid is met ongeveer tachtig stoeptegels en die ondanks die bescheiden afmeting het ‘pleintje’ wordt genoemd.

Jaren nu: de H. de Keyserlaan is geen ruime, kalme en rechte laan meer.

Als je met je auto de laan aan de hoge nummerskant wilt inrijden krijg je het niet makkelijk. Na 20 meter wacht je allereerst een verkeersdrempel, mag je niet sneller dan 30 kilometer rijden en moet je meteen een haakse bocht naar links maken, na 10 meter een dito bocht naar rechts, na 15 meter een verkeersdrempel af en dan ben je na 20 meter onze laan weer uit. Zocht je een parkeerplaatsje dan kom je meestal bedrogen uit. Je hebt geen andere keus dan twee keer rechtsaf te slaan en dan bevind je je op de ringweg, die je uit het dorp leidt, richting snelweg.

Het Cuypersplein in zijn jeugdjaren: rust en ruimte.

Als je van de lage nummerskant binnenrijdt, dan word je eerst gewaarschuwd dat je een verkeersplein nadert en een maximumsnelheid van 30 kilometer geboden is. Na 15 meter kun je een haakse bocht naar links maken, maar dat kun je beter niet doen want na 10 meter verklaart een verkeersbord ‘verboden in te rijden’, terwijl de laan rechtsaf na een tweede verkeersdrempel rustig verder loopt. Het is dus beter om rechtsaf te slaan, hoewel je dan in een doolhof van smalle kronkelende straatjes komt met geringe kans de juiste uitweg te vinden. Reuze onhandig dus voor onbekenden, maar zo heeft onze buurt het gewild.

Ook op de Simon Stevinweg is geen auto te bekennen.

De laan loopt namelijk parallel aan de ringweg, die vanaf de jaren ’80 steeds vaker en steeds vroeger dichtslibt.  Het gevolg voor onze laan was een continue stroom van slimme automobilisten, die met vervaarlijke snelheid de verstopping én een stoplicht wilden ontwijken. Onze vredige laan was racecircuit geworden, het vrolijke, onbekommerde kinderspel ten einde. De buurt kwam in opstand, klaagde op het raadhuis, ging de sluipauto’s tellen, maakte ongezouten spandoeken en probeerde met demonstratieve straatspelletjes het sluipverkeer flink te vertragen. Uiteindelijk gaf de gemeente gehoor, kwam er eenrichtingverkeer, kwam er een verkeersplein en kreeg de laan twee venijnige knikken. Het sluipverkeer kwam grotendeels ten einde en de kinderen konden weer buiten spelen, tenminste als ze goed bleven opletten.

Vroeger. Was alles kalmer. Was er nauwelijks verkeer, laat staan verkeersongelukken. Het verkeersongeval dat zich in juni 1936 in onze laan voordeed kreeg dan ook ruime aandacht van de plaatselijke courant, toen de betrokkenen op vrijdag 18 september voor de Hilversummer kantonrechter moesten verschijnen.

 

De krant doet uitvoerig verslag over het ongeval met ‘zeer ernstige gevolgen’.

Het betrof drie wielrijders, fietsers. 1. Juffrouw Henriëtte Koopmans, die uit de Antonie van Leeuwenhoekstraat de Hendrick de Keyserlaan in fietste, 2. De jongeman Hans van de Berg, die van de Simon Stevinweg ook de Hendrick de Keyserlaan in reed. En daar in botsing kwam met 3. de Duitse jonge dame Erika Grüber. Zij viel op straat en brak daarbij zo beroerd haar linker ellenboog, dat ze tien weken later nog steeds niet werken kon. Erika geeft Hans de schuld. Hans geeft de schuld aan Henriëtte, die volgens hem geen richting aangaf en de bocht geheel verkeerd had genomen.

 

 

 

 

 

 

De krant geeft een uitgebreid verslag van de rechtszitting. Kantonrechter mr. J. van der Ley roept als eerste Erika bij het hekje. Hoewel zij Duitse is spreekt ze accentloos Nederlands.
‘Wat spreekt u goed Hollands’, zegt de rechter verwonderd.
Erika lacht een bedeesd lachje.
‘Heeft u nog schade’, informeert Van der Ley.
‘Ja’, zegt Erika, ’39 gulden 65.’
‘Tjonge’, schrikt de kantonrechter, ‘daar heb je tegenwoordig twee fietsen voor!’
‘De fiets was ook niet ’t ergst, edelachtbare, maar ik heb al tien weken niet kunnen werken en heb vijf weken in ’t ziekenhuis gelegen.’
‘Hebt u die linkerarm nodig? Kunt u nog kopjes wassen?’
‘Jawel Edelachtbare, dat gaat wel, maar ik kan nu geen werk meer krijgen.’

De rechter wendt zich tot Van de Berg: ‘Verdachte, hoort u dat allemaal?’
‘Ja’, antwoordt Van de Berg, ‘maar ik ben de dupe geworden van die juffrouw, die uit de Leeuwenhoekstraat kwam.’
‘Dan zullen wij die juffrouw eens horen’, zegt de rechter en roept Henriëtte Koopmans naar het hekje.
‘Verdachte beklaagt zich, dat u een slechte bocht gemaakt hebt,’ vraagt hij haar.
Henriëtte ontkent krachtig. ‘Hij had niks met mijn bocht te maken. Ik was er al lang door. Ik keek hem aan, waar hij in moest en denk: wat doe je nou? Toen knikte hij tegen mij, dat hij de Leeuwenhoekstraat in moest en veranderde plotseling van richting. Daardoor werd die juffrouw geraakt.’

De aanklager, mr. M. S. ‘s Jacob, vindt dat juffrouw Koopmans ook een deel van de schuld draagt, maar windt zich vooral op over Van de Berg, die na de aanrijding niet eens van zijn fietst stapte. Hij eist dan ook een boete van 6 gulden of 3 dagen cel.
Daar gaat Van den Berg meteen tegenin: ‘Die juffrouw heeft de bocht verkeerd gemaakt.
Op de as van de weg ging ze weifelen en toen moest ik wel snijden.’
‘Nee, afstappen’, sneert de aanklager.
Ook Erika wordt kwaad en roept: ‘Hij heeft ook nog een valse naam opgegeven: Pieterse!’
‘Nietwaar,’ werpt Van de Berg tegen. ‘Ik heb gezegd: ik ben in de kost bij Pieterse!’
De rechter vindt dat een vreemd antwoord als er naar je naam gevraagd wordt, maar beperkt zich tot de schaderegeling. Van de Berg laat weten dat hij werkloos is en een uitkering heeft van slechts 6 gulden.

‘En hoe moet dat meisje dan haar schade vergoed krijgen’, vraagt de rechter zich dan af. ‘Ze verdient nu door uw schuld niets meer. Die schadevergoeding blijft op uw hoofd drukken, maar ja ze zeggen hier in Nederland: pluk maar eens veren van een kale kikker!’ Hij heeft duidelijk medelijden met Erika en licht haar uitvoerig in hoe zij via een deurwaarder aan haar geld moet komen.
‘Ik heb toch niets’, moppert Van de Berg.
‘En dat vindt u wel gemakkelijk’, merkt de aanklager op.
‘Ik wil wel twee kwartjes in de week afbetalen.’
‘Weet u inmiddels wel haar adres’, vraagt de rechter cynisch. Hij neemt het Van de Berg kwalijk dat hij nooit haar adres gevraagd heeft en ook nooit geïnformeerd heeft naar haar toestand.
‘Nee’, moet hij bekennen.
‘Schrijf dat dan op.’
‘Ik heb nog zelden zo’n onverschillig stukje mens gezien’, klaagt mr. ‘s Jacob verontwaardigd.
Van de Berg wordt veroordeeld tot 6 gulden boete of 3 dagen cel.
Vroeger. Is definitief verleden tijd.

 

 

 

 

 

Een oude belofte – 2

7 januari 2022

De dichter Hendrik de Vries, ongeveer 20 jaar oud.

Vervolg op Een oude belofte – 1

Met geknepen billen en weke knieën is het lastig om poëzie te lezen. Eenmaal veilig en ontspannen thuis heb ik me daarom nogmaals verdiept in de gedichten van Hendrik de Vries, zoals ik ooit had moeten beloven aan Willem Wilmink, de aandoenlijke dichter en liedjesschrijver. Hij was al sinds zijn pubertijd een vurige bewonderaar van De Vries en kende tientallen gedichten van hem uit het hoofd. Veertig jaar later zou Wilmink promoveren op een proefschrift over de poëzie van De Vries: Het verraderlijke kind, waarin hij poneerde dat De Vries in zijn mysterieuze gedichten steeds én volwassene én kind was, waardoor zijn gedichten zo raadselachtig werden.

 

Het handschrift van De Vries.

 

DE KLEINE ZIGEUNERPRINSES

Ik ben de kleine zigeunerprinses.
Mijn vader heeft een gevaarlijk mes.
Mijn moeder had oorbellen, prachtig rood.
Nu draag ik ze zelf. Moeder is dood.

Haar kralen heb ik ook om de hals.
Ze schold mijn vader voor vuil en vals.
Mijn mooiste speelgoed heeft zij gebroken
En toen heeft vader haar doodgestoken.

Vader is wijs, en moeder was dom.
Ze komt soms weer, en ik weet waarom.
’t Is om haar kralen en om haar bellen.
Maar als ik iets vraag wil ze niets vertellen.

Haar oorbellen en haar kralensnoer
Berg ik goed op: onder de vloer.
Een kleed er over; een zwarte kast –
Voor vader is dat een lichte last.

Hij weet wel dat ze terug kan komen.
Anderen zeggen: het zijn maar dromen,
Het zijn maar schaduwen tegen ’t behang. –
De mensen zijn dom. De mensen zijn bang.

 

De gekwelde dichter op het gemeentearchief van Groningen.

 

Hendrik de Vries (1896 – 1989) had geen gelukkige jeugd. Zijn moeder had zelfmoordneigingen, zijn vader langdurige depressies. Hijzelf werd gekweld door heftige stemmingswisselingen, overwoog meerdere malen zelfmoord en kon niet meekomen op de HBS, omdat hij van de exacte vakken geen bal snapte. Hij wilde kunstenaar worden, schilder, maar mocht niet van zijn moeder en moest genoegen nemen met een baan op het gemeentearchief. Kortom genoeg ellende om een groot kunstenaar te kunnen worden.

Zijn saaie ambtenarenbaan schonk hem voldoende tijd om zijn passies te volgen. Hij ging gedichten schrijven, poëzie die ontstond in zijn dromen en die daar net zo lang bleef tot Hendrik ze gevormd had naar de strenge regels van de dichtkunst en hij haar eindelijk op papier kon zetten. Zijn gedichten zijn doorregen met angsten, griezeligheden, huiveringen en geheimen.

Zijn ambtenarensalaris maakte verre reizen mogelijk. Hoewel hij nog nooit een stap buiten Groningen had gezet reisde hij in 1924 meteen  naar Spanje, in zijn eentje, tekenpen en schrijfpen in zijn rugzak en zou dat nog elf achtereenvolgende jaren doen. Het land werd zijn inspiratiebron: het landschap, de stierengevechten, de copla’s (volksgedichtjes) en de prille jonge meisjes, niñita’s, zoals hij ze noemde, die rondwervelden in zijn geheime fantasieën. Hij vertaalde tientallen van die copla’s uit het Spaans en schreef er zelf honderden:

Ik vermijd aller menschen gesprekken
Heb een droom tot onzichtbaar genot;
Ik ga naar verborgen plekken
En roep om de dood.

De spellingscorrector op mijn laptop protesteert als ik deze copla overtyp. Het woord menschen kent hij niet. Ik besef dat Hendrik de Vries uit een al vervlogen tijd komt, een tijdgenoot was van Slauerhoff, Marsman en Achterberg. Zijn eerste dichtbundel verscheen in 1920. Zijn ‘Verzamelde Gedichten’, verschenen in 1993, vier jaar na zijn dood en bevat maar liefst 1952 pagina’s. Willem Wilmink kon niet geloven dat ik niet een van die honderden gedichten had gelezen. Hij ging pal voor me staan en declameerde uit zijn hoofd het gedicht dat hij het allermooiste vond: ‘Mijn broer’.

MIJN BROER

Mijn broer, gij leedt
Een einde, waar geen mens van weet.
Vaak ligt gij naast mij, vaag, en ik
Begrijp het slecht, en tast en schrik.

De weg met iepen liept gij langs.
De vogels riepen laat. Iets bangs
Vervolgde ons beiden. Toch woudt gij
Alleen gaan door der woestenij.

Wij sliepen die nacht weer saam.
Uw hart sloeg naast mij. ‘k Sprak uw naam
En vroeg, waarheen gij gingt.
Het antwoord was:
‘Te vreselijk om zich in te verdiepen.
Zie: ’t Gras
Ligt weder dicht met iepen
Omkringd’.

 

Willlem Willink kreeg de wind van voren.

Willink dweepte met dit gedicht. Het zette het in de spotlights in zijn proefschrift. Er ontbrandde prompt een fikse polemiek, want zijn vakbroeders waren het lang niet eens met zijn interpretatie. Wie is wie? Is het een geest? Hoe stierf zijn broer? Wat betekenen die iepen? Vormen ze een heksenkring? Was er een homofiele band tussen de broers? Verdronk de broer in ondiep water, ondergelopen land wellicht, waarvan het gras later weer bezit nam?

Ik doe niet aan close reading. Ik laat een gedicht over me heen komen, neem de stemming waar, laat me meenemen. Eigenlijk net zoals ik schilderijen bekijk of naar muziek luister. Zo heb ik ‘Mijn Broer’ ook gelezen. Ik werd gegrepen door de droeve en angstige sfeer. Een broer verliezen is niet niks en nog erger als het zelfmoord was of een eenzame dood. Dat ze in hetzelfde bed sliepen was trouwens niet ongewoon in die tijd met zijn krappe huizen en smalle beurzen. De dichter droomt dat zijn broer weer eens naast hem ligt en waarom hij dat steeds doet begrijpt hij niet. Deze keer durft hij te vragen hoe hij is gestorven. Stop met piekeren over dat vreselijke, antwoordt de broer. Het gras en de iepen groeien weer. Het leven gaat door. Zo heb ik het gedicht geïnterpreteerd. Het greep me: die twee broers, gescheiden door een vreselijke dood, die in een droom weer jongens zijn en bij elkaar slapen in het vertrouwde warme bed.

 

De Vries op oude leeftijd.

Dankzij de onvermoeibare ijver van Wilmink kwam De Vries weer in de belangstelling te staan. Dat beviel de teruggetrokken dichter maar matig. En al die aandacht voor ‘Mijn broer’ vond hij sterk overdreven. Al die veronderstellingen, theorieën en suggesties.
“Ik heb het gefantaseerd als een droom, een droomtoestand”, verklaarde hij.
Zijn vrouw: “Maar je hebt nooit gedacht dat er zo’n verhaal achter zou komen.”
De Vries (lachend): “Nee, dan had ik het nooit gepubliceerd.”

Een oude belofte – 1

16 november 2021

Groningen, wat doe je daar? Helaas niet veel, want er is daar altijd tijdgebrek. Je moet immers ook weer terug. Dus waarheen? Keuze genoeg. Het Groninger Museum dat als kakelbonte afwas in een teiltje je voor het station staat op te wachten? Of Sociëteit De Harmonie in de Kreupelstraat, van buiten armzalige nieuwbouw, van binnen een vrolijke boel, vooral sinds vorig jaar de Oude Draken er het opwindende mahjongspel spelen en zij de stenen er hartstochtelijk laten kletteren?

 

In sociëteit De Harmonie spelen de Oude Draken het opwindende mahjongspel.

Ik mag er graag komen maar vandaag heb ik een andere bestemming: het Forum, de kolos waarvoor de stad een kostbare en langdurige openhartoperatie heeft moeten ondergaan.  Begin van de bouw: 2011, gereed: 2019. Geraamde kosten: 71 miljoen, uiteindelijke kosten: 140 miljoen, een tientje per Nederlander. Tien verdiepingen, 45 meter hoog, geen enkele rechte buitenmuur. Onderkomen voor expositieruimtes, congreszalen, vijf filmzalen, musea, allerhande labs, horeca, een dakterras en boeken, heel veel boeken, waar je ook bent in gebouw. Het Forum is bedoeld als huiskamer van Groningen, waar Groningers en bezoekers van buiten de stad elkaar ontmoeten. Of zoals het Forum zelf uitroept: “een ontmoetingsplek voor iedereen die nieuwsgierig is naar de wereld van nu en de mogelijkheden van morgen”.

 

Allemachtig wat een ruimte!’ Het Forum wil de huiskamer van van Groningen zijn.

Bewapend met een gezond aantal vooroordelen en benieuwd naar al die ontmoetingen, betreed ik het Forum. Allemachtig wat een ruimte. Ik weet niet waar ik kijken moet. Het wemelt er van vooral jonge mensen. Erg nieuwsgierig zien ze er niet uit. Ze laten zich gedwee alle kanten opzuigen door de glazen roltrappen die door het atrium slingeren. Welke kant ik heen wil weet ik wel. Naar 45 meter hoogte, het dakterras op de tiende verdieping, volgens de Oude Draken beslist de moeite waard, want “Je kunt er prachtig naar de Martinitoren kijken.’’ Bovendien, zeggen ze, is het er zo weids dat hoogtevrees onmogelijk is.

 

Roltrappen boren zich door de gigantische ruimte.

Ook ik stap op een roltrap en begin aan mijn ruimtereis. Maar al 40 secondes na take-off slaat mijn hoogtevrees hard en genadeloos toe. Met trillende knieën en samengeknepen billen weet ik nog net tweehoog te bereiken, waar ik in mijn doodsangst zweer geen stap meer op een roltrap te zetten. Nooit meer. Onder geen enkel beding.

De tweede verdieping, waar ik dus de rest van mijn leven zal slijten, blijkt een luxe leeszaal te zijn, met ook hier een mooi uitzicht op de stad.  En heel veel boeken, het merendeel thrillers, en nog heel veel meer dvd’s.  Voor wie ook daar niet van houdt wacht een pracht van een biljard in een serene ruimte. Wat een luxe! Ik dwaal langs al die overdaad en zie dat er zelfs een goed voorziene afdeling poëzie is. Leunend op een standaard staat één boek opzichtig mijn aandacht trekken. Volgens de catalogus is er maar één van in het hele gebouw: Een raadsel in de nacht, een bloemlezing uit de poëzie van de Groninger Hendrik de Vries.

 

Willem Wilmink: ‘Beloof je dat?’

Dit is een zeer onverwachte ontmoeting met de wereld van toen en de belofte die de Twentse dichter Willem Wilmink me destijds ontwrong, maar die ik nooit heb ingelost.  Bij een bezoek aan zijn huis trakteerde de aandoenlijke dichter met zijn trouwe hondenogen mij op een wijd lopend college over de kern van poëzie. Eén van de briljantste nog levende dichters vond hij Hendrik de Vries. Of ik die kende? Niet!? Nou, dan moet je dat maar  snel  eens doen. Beloof je dat? Aangezien niemand Willem Wilmink iets kan weigeren en ik bovendien zijn medewerking zocht aan een literair televisieprogramma, zei ik volmondig ja.

 

Hendrik de Vries in zijn jonge jaren.

Hendrik de Vries behoort niet meer tot de levende dichters, Willem Wilmink ook niet en mijn belofte ben ik nooit nagekomen. Tot dit ongelukkige moment. Het kan geen toeval zijn. Wilmink is niet meer op aarde maar zijn geheugen is nog dik in orde. En ook zijn zin doordrijven is hij niet verleerd. Jelte, beloofd is beloofd.

Ik neem eerbiedig het boek op, nestel me in een van de luxe fauteuils, waar het Forum grossiert, en los mijn belofte eindelijk in.

Wereld en hemel: één hele dag.
Zwavelreuk zweeft om de donderslag.
Regen, die wegen bij stromen vult.
Woudreuzen, brekend in ’t krijgstumult.
Hoe hun radeloos leger als leeuwen brult!

Ik weet, wie neerbliksemt op ’t bosgespuis,
Ik weet wie daar vaart met zo hels gebruis.
Ik weet waar hij woont: een onderaards huis
Dat geen maan verzilvert, geen zon verguldt.
Ik ben trots en blij, dat hij mij daar duldt.

 

 

 

 

 

 

Heldere taal, stevig ritme, sprookjesachtig, maar ook kwaadaardig en geheimzinnig. Waar gaat het over? Het is een willekeurig gedicht uit de bundel ‘De Tovertuin’ uit 1948. De Vries had zich eigenlijk kunstschilder willen worden, maar zijn zieke moeder verhinderde dat. Zijn vader bezorgde hem een – saaie – baan bij het Rijksarchief. Van het – karige – salaris kon hij voetreizen maken door Spanje, het land van zijn dromen. Hij kon nu ook zijn gedichten in eigen beheer uitgeven. Eigenzinnig was hij, antiburgerlijk. Steevast – zomer en winter – droeg hij een open kraag, destijds het kenmerk van de ware revolutionair. Volgens de verhalen droeg hij de dossiers, die hij van het archief naar het stadhuis moest brengen, boven op zijn hoofd. Na de oorlog, waarin zowel zijn vader als zijn moeder overleden, nam hij ontslag bij het archief om fulltime kunstenaar te worden. Laptops genoeg in het Forum op dit soort trivialiteiten snel op te sporen.

 

Nog een keer Hendrik de Vries, maar wel anders.

Als mijn voeten weer heerlijk klapzoenen met moedertje aarde – het Forum heeft ook liften! – doemt Hendrik de Vries nogmaals onverwacht op in een merkwaardige gedaante. Zijn kop kan ik wel onderscheiden maar de rest van zijn lichaam zit vreemd in elkaar. Aan de voorkant zie ik billen en voor de rest is het puzzelen. Het blijkt een kunstwerk te zijn van Norman Burket, opgebouwd uit elementen uit de (droom)wereld van De Vries: de cape van een stierenvechter, de tas van een tovenaar, de vleugel van een draak, de kop van een leeuw, het geraamte van een hand, de dreiging van een vulkaan en  het vuur van Spaanse dansen.

De beeldhouwer heeft gelijk: Hendrik de Vries is moeilijk in een oogopslag te vatten. Willem Wilmink heeft ook gelijk: De Vries is de moeite van het proeven waard. Maar om mij dat via mijn hoogtevrees af te dwingen vind ik vreselijk overdreven.

1. Een nieuwe auto voor niks

5 mei 2021

Het is zo’n dag met ingehouden adem. Een schraal zonnetje, monochroom licht, een vogel die Vivaldi zingt. Hij stopt abrupt en fladdert weg als de telefoon gaat. ‘Citroën Garage’ meldt het scherm. Huib dus.
‘Goedemorgen’, roept Huib enthousiast. ‘Stoor ik? Ik heb namelijk iets heel moois voor jou. Je wilde toch een nieuwere Picasso? Nou, die heb ik voor je gevonden. En je mag nog kiezen ook. Ik heb er namelijk twee, de ene nog mooier dan de ander! Kom maar gauw.”

Huib is Citroën, net als ik. We zijn beiden verslingerd aan dat Franse automerk al sinds de tijd dat ik de trotse eigenaar was van een crèmekleurige 2CV. Maar Huib is mijn dealer en ik zijn welwillende klant. En als Huib zegt dat je gauw moet komen dan doe je dat omdat je weet dat het de moeite waard is. En dat het je geld gaat kosten.

Met een Citroën 2CV door Frankrijk zweven, wat is mooier dan dat?

Het is tien minuten lopen van mijn huis naar zijn garage, net lang genoeg om te overdenken of het wel zo’n goed idee is om mijn oude, trouwe Picasso Xsara na 170.000 kilometers aan de kant te zetten voor een jonger ding met wie weet wat voor verleden en met welke verborgen kuren. Maar aan de andere kant moet ik er ook niet aan denken dat mijn oudje plotseling het loodje legt. Tijdens  de komende zomervakantie bijvoorbeeld en ik met het zweet in mijn handen aan de kant van de autoroute aan een Franse wegenwachter in het Frans moet uitleggen dat we nabij Longwy een ‘plonk’ hoorden die steeds duidelijker en steeds frequenter werd, totdat we nabij Thionville ook nog een ‘pling’ hoorden, nu niet voorin bij de motor maar links bij het achterwiel, heel scherp en heel akelig, en dat mijn echtgenote – épouse – ongeveer tien minuten later de geur van schroeiend rubber begon te ruiken. En dat we, nu we stilstaan de vloer bij het achterwiel loeiheet is. En dat we lid zijn van de Nederlandse A-N-W-B en een doorlopende reisverzekering hebben bij de I-N-G-bank en een creditcard bij de Visa. En dat we voor 17 uur in ons hotel in Metz moeten zijn omdat ze anders onze kamers vrijgeven en dat het in zo’n druk weekeinde in zo’n drukke stad onmogelijk is om nog twee behoorlijke tweepersoonskamers te vinden. Overigens, fijn dat u zo snel gekomen bent, werkelijk merci beaucoup, maar vindt u het echt nodig om onze volgeladen auto weg te laten slepen naar een garage?

Heerlijke bochten in de Elzas’.

Onze bestemming dit jaar is de Elzas, een streek waar we nog nooit eerder geweest zijn in al die jaren dat we vakantie vieren in Frankrijk. Ja, echt: vieren. Je zou ons verknochte francofielen kunnen noemen. Frankrijk, zo’n enorm groot land met een fantastisch fijnmazig wegennet en een bont scala aan landschappen: bergen, meren, zeeën, zandstranden en rotskusten, eindeloze graanvelden en uitgestrekte bossen, boeiende steden en lullige dorpjes, hooggebergtes en laaglanden. Overal restaurantjes en terrasjes met overheerlijke spijzen en drank. En bovenal in bijna ieder gehucht een Citroëngarage! De Elzas is gemakkelijk binnen een dag te bereiken – mits je auto het niet begeeft -, maar wij zullen er langer over doen, want voor ons begint de vakantie al zodra we de grens van ons Frankrijk passeren en we zijn aangekomen in het verleidelijkste land van Europa.

Daar gaat al mijn spaargeld!

Huib vindt de jongste van zijn twee Picasso’s inderdaad de beste koop voor mij. Hij is weer een slag groter en ruimer dan zijn voorganger. Hij blinkt en geurt als nieuw, heeft een zachtblauwe kleur, een instrumentenbord als van een vliegtuig, een handig spiegeltje in de zonneklep van de echtgenote en een kilometerstand die smeekt om meer. Ik sta voor de mooiste, grootste en krachtigste auto die ik ooit zal bezitten. Ik moet ‘m alleen nog zien te kopen. ‘Daar gaat al mijn spaargeld’, kreun ik als Huib zijn prijs noemt.  ‘Dan neem je toch die andere’, antwoordt hij. Hij heeft al lang gezien dat ik als een blok gevallen ben voor die zachtblauwe schoonheid. Ik zie ons al samen de Elzas binnen rijden, probleemloos alle heuvels beklimmen, in de bocht soepel terugschakelend van zes naar vijf, terwijl de twee koplampen automatisch meedraaien. Ik bied voorzichtig 500 euro lager. ‘Ik geef je zes maanden garantie’, belooft Huib. Ik moet snel rekenen: zes maanden – dat is dus tot en met augustus, ruim voorbij onze vakantie. ‘Als je er die 500 af doet’, bied ik met bonzend hart. Huib denkt zogenaamd even na en lacht dan: ‘Akkoord, armoedzaaier.’ We slaan het af met onze handen. Ik heb nog nooit zo snel een auto gekocht, een tweedehands nog wel, waaraan ik vroeger nooit wilde beginnen. Het is onstuimige liefde op het eerste gezicht.

Ik wil nog wel wat aanpassingen. Trekhaak eraf, want daaraan beschadig ik altijd mijn schenen. En een houder voor mijn TomTom navigator. Huib kijkt me verbaasd aan.
‘Man, je hebt net een auto gekocht met ingebouwde navigatie!’
‘Dat had voor mij niet gehoeven.’
Ik zweer bij TomTom. Om zijn mooie display en vooral om de kalme en duidelijke stem van Bram – god hebbe zijn ziel -, vertrouwde metgezel op al mijn autoreizen, rots in de soms kolkende branding van het autoverkeer., die je als een vader bij de hand neemt, je brengt waar je wil zijn en besluit met het verlossende ‘Bestemming bereikt’. Je kijkt verbaasd om je heen en werkelijk: daar staat je hotel. En dat is dit jaar Hotel La Citadelle, 5 Avenue Ney in Metz, twee tweepersoonskamers met ontbijt, bewaakte parkeerplaats en gelegen pal naast het bedaarde Esplanadapark en dicht bij het levendige centrum.

Musée de la guerre de 1870 et de’l Annexion. 

De vakantie is al helemaal geregeld: bestemming, datum, aantal weken, route en hotels op heen – en terugreis. Na Metz rijden we 15 km we naar Gravelotte, naar het Musée de la Guerre de 1870 et de l’Annexion, geheel gewijd aan de bijna vergeten Frans-Duitse oorlog van 1870, waar bij de Elzas werd geannexeerd door Duitsland en waaruit de Eerste Wereldoorlog is ontstaan, waarbij de Elzas weer bij Frankrijk kwam. Daarna is het nog slechts 187 km over de heuvels naar onze eindbestemming. Ik voel ons tweeën nu al moeiteloos de heuvels en bochten bedwingen van de groene Vogezen, mijn Picasso C4 en ik. Huib staat klaar met mooie bos bloemen als ik de Picasso bij hem afhaal. Eigenlijk had ik hem moeten bedanken voor het aanstaande feest.  Ik neem me voor om voor Huib een mooie wijn te kopen als we straks in de Elzas zijn. Zal hij leuk vinden.

Een bloedige en vergeten oorlog.

Het gaat niet door. Bij duizenden landen kleine gemene covidmonstertjes om ons heen. Ieder mens is onze vijand geworden, kan ons een vreselijke marteldood bezorgen.  Alle grenzen gaan dicht. Ik cancel al onze vakantiebestemmingen. De Picasso C4 snapt niet wat er aan de hand is, staat onwennig te wachten voor ons huis. De zomer wordt vacuümgetrokken. Het wordt stiller en stiller. ’s Nachts droom ik zonder maat en zonder eind. Ik ben voortdurend op vakantie en flipper van het een naar het ander. Een verlaten grensovergang, een terras in de regen, een vrouw die deftig enchanté zegt, een ree dat opspringt in een woud, golven die rennen langs de oever van – waarschijnlijk – de Rijn, een meisje dat wijst naar een monument voor de gevallenen, een tractor tussen de wijnranken.

Zo’n mooie Citroën had ik nog nooit.

Mijn hoofd is een eindeloze spookbaan geworden, een op hol geslagen mallemolen, een diaprojector die bizarre beelden mitrailleert. Hoe kan ik dit stoppen? Ik moet mijn dromen weer de baas worden. Afleiden. Ik moet aan iets radicaal anders gaan denken. Dat doe ik bij deze. Ik ga een heel andere reis bedenken, uitzoeken en maken. Naar een compleet ander gebied. Ik begin zoals altijd door het internet te raadplegen over routes, bezienswaardigheden, achtergronden en hotels. Maar dit keer blijf ik op mijn stoel zitten, achter mijn laptop. Deze reis maak ik virtueel. Zo ontwijk ik al die coronamonstertjes en kan ik overal ongehinderd en zonder mondkapje komen. En waar gaat de droomreis naar toe? Ik kies een bestemming waar ik al eens eerder was, maar jong, onbezonnen en vooringenomen. Nu ik dat alles niet meer ben, wil ik er nog wel eens kijken. En voelen of het nog net zo voelt als toen.
Ik ga naar Duitsland, naar de Lüneburger Heide.

Vervolg: 2. Schieten naar het IJzeren Gordijn.