Dood of niet?
Bas belt me niet vaak, maar deze keer wel. Dat moet dus een speciale reden hebben en dat is ook zo.
‘Hoe gaat het met je’, vraagt hij
‘Waarom vraag je dat?’
Bas heeft gesproken met Jan-Willem en Johan, je weet we wel, ook van het lyceum.
Nee, die namen zeggen me niets. Ik ken wel een Willem-Jan en een John, maar geen Jan-Willem en ook geen Johan.
‘Wat hadden ze te vertellen?’
‘Dat je dood bent.’
‘Ik? Sinds wanneer dan?’
‘O, al een tijdje’, antwoordt Bas.
‘Hoe komen ze erbij!’
‘Het had in de krant gestaan, dachten ze.’
‘Een advertentie?’
‘Nee, een berichtje. maar wanneer en welke krant wisten ze niet meer zo precies.’
‘Hoe groot?’
‘Je ontkent het dus’, vraagt Bas.
‘Ja’, zeg ik.
‘Ik zal het ze zeggen’, belooft Bas.
‘En vraag die roddelneven waarom ze geen bloemen hebben gestuurd. Een beetje respect mogen die knierten toch wel voor mij tonen.’
‘Van mij krijg je een prachtig boeket, als het zover is’, verzekert Bas mij.
‘Zie mij eerst maar eens te overleven.’
‘Ik doe mijn best’, zegt Bas en hangt op.
Wat een bizar verhaal. Toch laat het gesprek me niet los. Er is niets van waar, maar het had wel waar kunnen zijn. De dood loert op iedereen en zit een klein hoekje. In een gladde traptrede, een scheve tegel, een telefonerende chauffeur, een hond die plotseling oversteekt. Het is steeds uitkijken geblazen, maar dat lukt niet altijd. Je grijpt soms mis aan de trapleuning, je stapt wel eens op een wiebelende plank naast het water, krijgt een opdonder van een elektrisch apparaat, dat je wilt repareren, maar weet net op nippertje het gevaar te ontwijken.
Als kind had ik het vermoeden dat er meer werelden waren, aan elkaar verbonden met doorlatende schermen. Je ging niet dood, maar belandde van de ene in de andere wereld zonder dat je er veel van merkte. Alleen een duizeling, een geeuw, een moment van afwezigheid. In de ene wereld ging je dood, werd er om je getreurd, werd je begraven en met bloemen overdekt, maar ondertussen leefde jij voort in die andere wereld zonder dat je iets in de gaten had. Je meende dat je je nog net op tijd had vast gegrepen, je evenwicht had hersteld of het elektrische apparaat had losgelaten. Maar dat was niet zo. Je greep mis, je kon je evenwicht niet meer bewaren, je kreeg een fatale stroomstoot. Je werd gevonden onder aan de trap met een gebroken nek, je werd uit de sloot gevist met longen vol water, je lag op de harde vloer van je schuurtje met een verkoolde hand en een kapot hart. Maar jij, in de andere wereld, wist van niks. Je bent was zelfs wel een beetje trots dat je je onhandigheid tijdig had weten te herstellen en aan een lelijk ongeluk was ontsnapt.
Natuurlijk was dat een kinderlijk hersenspinsel, vooral bedacht om mijn angst voor de dood te bezweren. Zo was het niet zo erg om dood te gaan, want je leven ging gewoon door. Eigenlijk was het niet eens zo slecht bedacht want de meeste godsdiensten beweren hetzelfde. Bovendien maakte mijn theorie het sterven wat alledaagser . Mocht je op een schlemielige dood gaan, dan kreeg je in je volgende leven een nieuwe kans op een prachtige, indrukwekkende dood, een monument waardig. Niet van de trap gevallen, verdronken in een slootje, geëlektrocuteerd door een haardroger.
In Frankrijk staan nogal wat monumenten voor de doden. Elk gehucht heeft wel een lange marmeren lijst met gebeitelde namen. Ik bekijk ze altijd allemaal. Ze mogen dan wel een monument hebben en kinderen van het vaderland genoemd worden, zij zijn een helemaal schlemielige dood gestorven. Doorzeefd tijdens een stormloop, verzopen in de blubber, gestikt in een gaswolk, zonder enige kans op ontsnapping, zonder kans op glorie. Ook deze vakantie heb ik weer tientallen namen gelezen. Er komt geen einde aan. Ik zal nooit al hun namen kunnen lezen.
Tijdens dezelfde vakantie mailt een oud-klasgenoot me de rouwadvertentie van onze leraar Engels aan het Zaanlands Lyceum. Oei! Als het aan Jan-Willem en Johan had gelegen hadden we samen in de rij bij Petrus gestaan. James, zoals hij werd genoemd, was mateloos populair bij zijn leerlingen, maar ik vond hem een nogal saaie, burgerlijke leraar, vooral omdat hij niet eens Under Milkwood van Dylan Thomas bleek te kennen, dat ik op mijn examenlijst had staan. Toen ik hem uitlegde dat het ging over de bewoners van Llareggub, riep hij ontzet: ‘Dat is een heel vies woord, achterstevoren!’. Hoe vies heeft hij me nooit verteld, maar erg vies bleek het niet te zijn. Het betekent zoiets als scheet, reet, flikker.
I worked painting his house for a week, but he didn’t pay me buggerall.
Ik heb een hele week zijn huis staan schilderen, maar hij betaalde me geen flikker.
Vier jaar geleden verscheen James totaal onverwacht op onze klassenreünie, waar hij wuivend en handenschuddend rond ging als Sinterklaas, maar dan zonder een enkele haar op zijn hoofd. Hij kende niemand meer van ons, maar koesterde het enthousiasme van zijn oud-leerlingen. ‘Als ik het nog eens zou moeten overdoen, dan werd ik weer leraar op het Zaanlands Lyceum’, verklaarde hij bij die gelegenheid. Doodmoe maar diep-gelukkig hebben we hem na afloop naar huis gebracht.
Ik ben puur loof, zei de otjemador, vermeldde de rouwadvertentie in het Zaans. Dat betekent zoiets als: Ik ben behoorlijk moe, zei de baas.
En zo hoor je ook te sterven. Moe en voldaan.
Terug van vakantie ligt er op de deurmat een briefje van de bloemist. Hij had bloemen voor mevrouw Rep, maar die was helaas afwezig. De volgende dag komt hij alsnog een prachtig boeket brengen. Voor de weduwe Rep. Met innige deelneming. Jan-Willem en Johan.
Toch geen knierten, die twee.