O Lamm Gottes

Hij heeft er drie uur over gedaan om naast me te komen zitten, rij 10, stoel 38, Concertgebouw, Amsterdam. Zichtbaar tevreden zet hij zich op het rode pluche van zijn zetel. De zaal roezemoest langzaam vol. Op het podium worden de instrumenten gestemd.

De Matthëus Passion in authentieke uitvoering.

De Matthëus Passion in authentieke uitvoering.

‘Daar moet je een absoluut gehoor voor hebben’, legt mijn kersverse buurman uit. Zijn vrouw, stoel 39, slurpt de hoge zaal op met haar ogen. Dit is tenslotte de beroemdste concertzaal van Nederland en één van de beste ter wereld. Zacht, geel licht strijkt over de zijwanden, die het geheim van de fenomenale akoestiek in zich bewaren. Het balkon draagt de namen van allerlei componisten.  ‘Mozart is er niet eens bij’, constateert mevrouw ontdaan.
‘Die zal heus wel ergens staan’, sust haar man en wendt zich dan tot mij. ’Hoe vaak heeft u hem al gehoord, de Mattheüs Passion?’
‘Dit is mijn eerste keer’, moet ik bekennen.
Het stel kijkt me meewarig aan.
‘Wel heb ik twee keer al een halve meegemaakt.  Maar dat is  ruim zestig geleden. Ik zat toen in het jongenskoor.’
O Lamm Gottes unschuldig’, beaamt buurman.
Am Stamm des Kreuzes geslachtet’, vul ik aan. ‘Ik wil nog wel eens horen hoe dat klinkt.
Buurman kijkt schichtig op.

Meester Meijer, hoofd van de school met de bijbel, heeft alle jongens van klas 5 verzameld bij zijn harmonium. We moeten één voor één een toonladder zingen, zo hoog mogelijk. Ik kom een aardig eindje. ‘Heel goed’, zegt meester, ‘ik zet een uitroepteken achter je naam.’ Het betekent dat ik een flink deel van mijn woensdagmiddagen moet opofferen om met een stuk of vijftien wildvreemde jongens vreemde en heel hoge  muziek te repeteren.
‘Allzeit erfunden geduldig, wiewohl du warest verachtet.’
‘Wat betekent het eigenlijk,’ vraag ik thuis. ‘Moffentaal’, meent vader. Hij spreekt geen Duits. Mijn broer al wel een beetje. Het woordenboek moet erbij komen, maar dan nog steeds spreekt de tekst raadselen.
‘Altijd bevonden geduldig, hoewel je werd veracht.’
‘Je?!’, roept vader uit. ‘Je zeggen tegen Jezus! Wat denken die moffen wel?’
‘Bach is geen mof’, zegt moeder. Ze is de muzikaalste van ons allen en heeft een jaar lang op een oratoriumvereniging gezeten.

Jongenskoor als engeltjes

Jongenskoor als engeltjes

Er is een tribune gebouwd in de kerk. Als je niet uit kijkt, kun je zo tussen de planken naar beneden vallen. Wij zitten behoorlijk hoog, als engeltjes op een wolk. De mensen klappen al als onze dirigent aan komt lopen met een stel solisten, grote boeken in hun hand. Wij moeten alles uit ons hoofd doen. Op een teken van hem gaan wij staan en na nog een teken barsten wij los, terwijl het andere koor gewoon doorzingt. Wij moeten vreselijk ons best doen om er boven uit te komen. Dan moeten we weer gaan zitten, allemachtig lang. Dat lukt niet erg. Koorleden kijken ons boos aan en sissen dat we stil moeten zijn, maar wie kan dat, anderhalf uur lang? Dan zingen we nog een keer, is het pauze en mogen we naar huis. De volgende avond zit er een strenge meneer tussen ons in en mogen we geen enkel geluid maken, behalve natuurlijk als de dirigent ons het teken geeft.

Applaus klinkt op. Dirigent en solisten dalen de lange rode trap af. Ik zie geen kinderen. ‘Is er geen jongenskoor’, vraag ik ontsteld aan mijn buurman.
‘Ik was al bang dat u dat niet wist, maar tegenwoordig zijn er bijna nooit jongenskoren bij.’
‘Maar dit is toch een zogenaamd authentieke uitvoering?’
‘De kinderbescherming, denk ik. Ze moeten meer dan twintig keer in anderhalve maand  opdraven. Daar krijg je natuurlijk nooit toestemming voor.’

Er zingen geen engelen mee in het openingskoraal. Ik baal. ‘Sehet – Was? – Seht die Geduld’, schalt het koor. Daar moet ik een voorbeeld aan nemen. De Mattheüs Passion duurt ruim drie uur en smaakt zonder de hemelse jongenssopranen, als een maaltijd zonder zout. Het wordt een lange zit. De eega, op stoel 36, kijkt me meewarig aan.
‘Daar gaat je jongenskoor’, fluistert ze spottend.
‘Doe mij maar Jesus Christ Superstar,’ antwoord ik.

Jesus Christ Superstar rockt in Londen.

Jesus Christ Superstar rockt in Londen.

Palladium Theatre, Londens West End. Manshoge speakers. Winter 1976. De muziek davert  dwars door je heen. Bijna veertig jaar geleden, maar ik voel het nog steeds. Judas voelt zich verraden door Jezus en rockt woedend over het aflopende podium: ‘You’ve started to believe,  The things they say of you!’ De muziek krast, kreunt en kraakt. De eega kijkt me aan. Geen spot dit keer, maar verbijstering. Zo hard en zo heerlijk heeft het lijdensverhaal ons nog nooit geraakt. Zo diep de angst en vertwijfeling van Jezus:  ‘Nail me to your cross and break me. Bleed me, beat me, kill me. Take me now. Before I change my mind.’ Hij wordt gegeseld met het snoer van een microfoon. We voelen de 39 snerpende slagen neerkomen en sidderen. Na afloop ren in de gangen van het Palladium door om als nog de lp-set van deze rockopera te bemachtigen. Nog jaren dreunt die muziek ons na. Alle lijdensweken worden we er weer door geraakt.

We voelen de angst en de pijn.

We voelen de angst en de pijn.

‘Wir setzen uns mit Tränen nieder’, treurt het Bachkoor in het slotkoraal. Na ruim drie uur staan wij op met een dankbaar applaus. Het is volbracht. Ik wens mijn buurman en zijn vrouw sterkte bij de lange terugreis.
‘Nou, dat is het meer dan waard, vindt u niet?’, glimlacht hij gelukzalig.
Ik knik instemmend. Geen haan kraait.

Laat een reactie achter

*
Om te voorkomen dat er veel nep reacties worden geplaatst is deze code verplicht
Anti-Spam Image