Oprukkende bomen

Leuk die lente en al dat groen. En al die vrolijke vogelzang om je heen. Die witte wolken op dat hemelsblauw. Die zachte streling van wind op je wangen. Je voelt je meteen jonger, terwijl je toch net een grijze winter ouder geworden bent. De hele natuur oogt vrolijk en vriendelijk. Maar schijn bedriegt.

De Sint-Vituskerk met in de voorgevel het Christusbeeld en geheel link mijn favoriete boom.

Let op de bomen. Dat zijn wrede niets ontziende beulen. Vertrouw ze nooit en hou ze oplettend in de gaten. Dat is evenwel onmogelijk want ze doen hun kwalijke werk zo geniepig langzaam dat het blote oog hun beulswerk nauwelijks kan waarnemen. Hoe intens je ook kijkt, je ziet niets veranderen aan een boom. Maar kijk je een dag later,  dan – verrek! – is er een knop ontstaan en een centimeter tak bijgekomen. Terugduwen gaat niet. De kracht van een boom is gigantisch en laat zich niet stoppen. Bovengronds kun je het nog een beetje in de gaten houden, ondergronds gaan bomen maar hun gang. Onbespied, ongetemd en ongehoord sluipen hun wortels door de aardse duisternis, boren zich door de gresbuizen van het riool, drukken de straattegels omhoog, maken verraderlijke verkeersdrempels op ongewenste plekken.

Dagelijks beeld in het Gooi: riolen moeten worden ontstopt.

Een buurmeisje plantte een takje van de heide in haar voortuin. Dat takje is nu een morsige berk van tien meter hoog, die onophoudelijk met rotzooi smijt zonder op te ruimen en miljoenen zaadjes rond strooit. Ik houd in die bronstijd de ramen van mijn werkkamer angstvallig gesloten, maar desondanks kan ik er geen boek openslaan of er dwarrelen van die geniepige, hardnekkige, bruine, platte zaadjes uit. Wie is er zo idioot om zaad te nestelen in boeken? Van mij mag die berk de straat uit, terug naar de heide, maar dat zal niet gebeuren. Sentimentele herinneringen beschermen hem en geven hem een vrijbrief om jaar na jaar verder te groeien, zwellen en sproeien.

Het appelboompje moet verdwijnen.

In de achtertuin staat nog zo’n beul de zaak te ontwrichten. Het terras hobbelt en bobbelt, de stoelen wiebelen, de schutting kromt, de tafel staat scheef, alsmede de wijn in de glazen. Boosdoener: een schattig appelboompje met zachte blaadjes en babyroze bloempjes en in de herfst een bombardement van vuurrode appeltjes. Ooit geplant door de echtgenote. Nu verwijderd door de tuinman. Armdikke wortels moest hij amputeren. Uit piëteit hebben we veel foto’s gemaakt en meteen een nieuw boompje besteld.

In de Zaanstreek van mijn jeugd waren nauwelijks bomen. Weer een boom staat ken je niet kaike, vinden de Zaankanters. En bomen houden de wind tegen, de krachtbron van alle Zaanse bedrijvigheid. De bomen, die er wel waren, sneuvelden in de ijskoude hongerwinter van ‘44-’45. Toen ons land weer vrij was en wij bomen wilden zien, moesten we zeker een uur fietsen tot aan de duinen van Heiloo. Dat  was in de oorlogstijd Sperrgebiet en ontoegankelijk voor de wanhopige bomenzagers.

Alles wat branden kon werd geroofd in de hongerwinter ’44-’45.

Hier in het Gooi voel ik me een rijk mens tussen die duizenden bomen in bossen en dorpen. Bijna iedere tuin hier heeft er wel één of twee en zonder toestemming van de gemeente mag je er niet één kappen. Ondergronds moet het hier dan ook een taai netwerk van boomwortels zijn, dorstig op zoek naar lekkende riolen. Het wemelt in ieder geval van de bedrijfjes, die riolen ontstoppen en vervangen door pvc-buizen.

Mijn favoriete boom staat op 52° 14′ NB, 5° 10′ OL, een ruime kilometer van mijn woning. Maar deze boom zal niets kunnen ontwrichten. Hij staat namelijk naast de kolossale oudkatholieke Sint Vituskerk, een gebouw uit 1889, toen arbeidskracht en baksteen bijna niets kostten en collectezakken bol stonden. De pastoor had zo’n last van de luidruchtige locomotieven op de nieuwe spoorlijn langs Hilversum, dat  een nieuw godshuis in rustige omgeving dringende noodzaak werd. Een parochiaan schonk een boekweitakker aan de rand van het dorp en zo kon daar, aan een smal melkpaadje, een kruisbasiliek verrijzen met een koepel van wel 32 meter hoog.

Aan een smal paadje werd een gigantische kerk gebouwd.

Tegenwoordig ligt deze kerk pal in het centrum van de mediastad, met ruime parkeergelegenheid en op loopafstand van het station. Een aantrekkelijke locatie dus om er de kerkzaal te huren. Tweemaal per jaar strijkt ons mahjongcircus er neer, één keer op de tweede zaterdagavond van het jaar. Het is dan stikdonker en steenkoud en niemand keurt de kale boom een blik waardig.  Maar het tweede toernooi voltrekt zich op de laatste zaterdag van de winter, overdag, als het prille lentezonnetje als een pas geboren hertje op wiebelende poten probeert te staan.

Mijn eerste blik gaat dan nooit naar de hoog verheven Christus in de voorgevel maar steevast naar de fruitboom bij de linkerzijgevel. Heeft ie de winter doorstaan? Hebben zijn knoppen de vorst overleefd? Voelt hij de lente al aankomen? Staat hij al in bloei? Jawel! Daar staat hij te stralen en te pronken met het nieuwe leven, dat door zijn takken stroomt. Ik ben het leven, zegt Christus voor de kerk. De fruitboom naast de kerk zegt: het leven gaat door. En wat ziet hij er goed uit dit jaar. Dat belooft wat.

Jawel! Mijn boom staat weer te stralen en te pronken!

Om hun onverstoorbaarheid hou ik van (de meeste) bomen maar of zij ook van mensen weet ik niet. Daarvoor wroeten ze me te veel in het duister en drukken ze me te hard door. Ik vind het een veeg teken dat ze onze riolen openbreken om zich te voeden met onze uitwerpselen. Wat zijn ze verder van plan? Waar willen ze uiteindelijk naar toe? Hou ze, net als ik, goed in de gaten.

 

Laat een reactie achter

*
Om te voorkomen dat er veel nep reacties worden geplaatst is deze code verplicht
Anti-Spam Image